De twee rythmieken
Aan de Redactie van ‘De Nieuwe Amsterdammer’
Geachte Redactie
Naar aanleiding van zijn niet genoeg te waardeeren artikel ‘De twee rythmieken’, in het laatste nummer van uw weekblad, zou ik, als leek, omtrent de uiterst belangwekkende beschouwingen die hij geeft, den heer Matthijs Vermeulen eenige nadere ophelderingen op enkele punten willen vragen.
Op grond waarvan neemt de heer V. als ontstaan van de middeleeuwsche z.g. ‘sequenzen’ aan: ‘(het vervaardigen van woorden)’ bij ‘de woordenlooze en exuberante jubilaties der Orientalen’! (Ik curs.). Alleen de adhaesie van eene door Houdard ‘germanique’ genoemde ‘abbaye’ kan toch bezwaarlijk erop wijzen, dat de behoefte aan een (uitteraard smakeloos) ezelsbruggetje tot memoriseeren (!) van de celto-slavische muziek de litterair zoo fijne sequenzen in het leven riep. En mij dunkt dat in het boek dat het vertrouwbaarst in de nieuwere onderzoekingen op dit gebied is, in ‘Le latin mystique’ van Rémy de Gourmont (het werk is op het oogenblik niet onder mijn bereik), deze opvatting geene bevestiging zal kunnen vinden.
Bij even weinig argumentatie moeten wij den heer V. dezelfde vraag stellen omtrent het ontstaan van den ‘cantus planus’.
Is het werkelijk meer dan eene - onvoorzichtige - veronderstelling, te zeggen dat deze in oorsprong ‘berustte op eene dagelijksche realiteit in de Germaansche landen’ tijdens de middeleeuwen? Hoe komt het dan dat we iets dergelijks vinden in de tot op heden overgeleverde Hebreeuwsche gebedsmelodieën? Of zouden we hierin misschien eene nieuwe overweging kunnen vinden (naast de ‘filiation de pratiques religieuses’), om ‘ook nog een particulieren Hebreeuwschen oorsprong aan te nemen’?
Wil, zeer geachte Redactie, mijn dank voor de opname van deze vragen (géén bedenkingen!) wel aanvaarden.
Victor E. van Vriesland
20-II-'15
De eerste vraag van den heer v. V. geldt een historisch feit. ‘Le latin mystique’ van de Gourmont is een prachtig werk, doch daar wordt eene litteratuur, welke essentieel verbonden was met de muziek, behandeld van een absoluut litterair standpunt en buiten alle muziek om. Vervolgens koos de Gourmont uit de talrijke gegevens slechts wat hij noodig had voor een zeer aesthetisch en zeer geraffineerd boek. Hij moet echter sequenzen ontmoet hebben, die hem door hunne barbaarsche spraak en structuur de haren te berge deden rijzen. Het is met die dingen niet anders gesteld dan b.v. met Ruysbroeck. Ruysbroeck, bekeken door den bril van Hello of Maeterlinck, is een aangenaam en artistiek schrijver gelijk de meeste mystiekers.... in eene bloemlezing! In 't origineel en zonder gigantische coupures zijn ze evenwel niet zoo vermakelijk en begoochelend.
De beroemde Notker (de Notker van Averkamp) treedt op als uitvinder der sequenzen. Zelf vertelt hij de uitvinding in een geschrift, dat hij met eene verzameling zijner sequenzen aan een vriend zond van 't klooster Sint Gallen. Luitward de Verceil, kanselier van Lodewijk de Dikke. Er is sprake van longissimae melodiae (zeer lange melodieën), welke het geheugen bijna onoverkomelijke moeilijkheden bieden. Als jongeling had hij reeds gepeinsd over het middel om ze te overwinnen door woorden te voegen bij die zeer lange melodieën.
Cantus planusGa naar voetnoot1) en sequens gaan in de evolutie der muziek ten nauwste samen, ook volgens de meening van Houdard. Bij de ras-invloeden, die beide schiepen, kan men bovendien den dwang voegen der instrumentaal-muziek, welke onder de noordelijke volkeren eene veel grootere rol speelde dan onder de zuidelijke. Denk eens aan het middeleeuwsche orgel, waarvan eene toets met de vuist omlaag geslagen moest worden; dat werd gebruikt als begeleidings-instrument en was zonder twijfel meer geschikt voor gebrul dan voor jubilatie.
Het is niet onmogelijk, dat de Joden eene soort van Cantus planus beoefenen. De Joden onderscheiden zich scherp in twee groepen, zuidelijke en noordelijke en het citaat van Houdard, uit den Spaanschen ritus, toont aan, dat ‘le chant fleuri oriental’ in ieder geval beoefend werd door een der groepen. Dat zelfs al zongen beide groepen een volmaakten cantus planus, dan zou dit nog niets bewijzen voor een Hebreeuwschen oorsprong van het Gregoriaansch, wijl de cantus planus, eene verbastering van het Gregoriaansch, eerst tusschen 850 en 1050 in de Christelijke liturgie voordrong. Het zou slechts pleiten voor de Hebreeuwsche afstamming van het Protestantsche choraal, dat met cantus planus identiek is.
Matthijs Vermeulen