De Fransche Opera
Er is maanden lang geïntrigeerd; door voorstanders van een Hollandsch gezelschap, door vijanden van den heer Roosen, directeur, door de geheele wereld van Den Haag, waar men elkaar met wandelstokken geslagen heeft, waar middeleeuwsche familie-twisten uitbraken, ter wille van de Fransche Opera. Men hoopte op alles: mooie balletteuses, een nieuw repertoire, eene verzoende critiek, die de leiders nooit meer aanport, een koor van hellevegen, een orchest, dat eene toonladder unisono kan spelen; aardige zangeressen, die zelfs leelijk mogen zingen, een dirigent, wien men van alles de schuld kan geven, als het misloopt. Zou men niet zeggen, dat in Den Haag het hof resideert van Louis XVI en Marie Antoinette, die misschien wel om de kunst van Gluck op het schavot kwamen? Dat de geschiedenis van het Théâtre royal, waar Onze Majesteiten de muziek begunstigen met hun koninklijken luister en hare wintergenoegens met ons deelen, nooit zulk een tragischen nasleep hebbe!
De campagne is jammerlijk begonnen. Ik woonde reeds twee voorstellingen bij, welke me mijn humeur bedierven, en hoewel beiden een geheel verschillend tableau van den troep gaven, zou ik niet weten, wie van dezen ongelukkigen staf op non-activiteit gesteld moet worden. In geen enkel geval de chef d'orchestre Deveux, die misschien te gemakkelijk de kroon spant, maar een goed en zeer ervaren dirigent is en dien men van alles de schuld geeft, heel voorbarig en achteloos, alsof eene opera zich alleen kon encanailleeren met een goeden orchestleider. Wie dan wel? Ik schaam mij een beetje, dat zulk een gezelschap mogelijk is in de residentie en de hoofdstad van Nederland, en blijkbaar machtige beschermers heeft. Het telt behalve den heer Roosen, die als Rigoletto enkele stukken zong, welke rijmden op de nog bloeiende schoonheid van Verdi, niets dan middelmatigheden, gecombineerd met zulk een wanorde en gebrek aan organisatie, dat alleen onze hongersnood van muziek den ondergang dezer Fransche Opera zal kunnen verhoeden. Het koor bestaat uit het uitvaagsel der zingende menschheid en nooit heeft een koor zoo mijne ooren geteisterd, zelfs niet als ik naar Bellevue gestuurd werd, waar de wel-doorvoede Duitsche liedertafel zong, die nu gemobiliseerd is. De manier waarop men Carmen's geest bezwoer zou tot een manifestatie geleid hebben, wanneer de talrijke Belgische vluchtelingen de gastvrijheid niet geëerbiedigd hadden en de rest der toeschouwers niet zonder cultuur geweest was. De klanklooze heldin, die den naam draagt van Madame Rose Soïni en wie ik tot mijn spijt zulke groote onhoffelijkheden moet zeggen, verbasterde het werk vanaf de habanera tot aan den finalen doodsteek. Hare actie en hare gestalte waren even overladen, onvergelijkelijk banaal, iedere pas en ieder geluid even log, de castagnetten-dans verregaand onsierlijk, even onmuzikaal als onbeschaamd en onnoozel. Ik begrijp niet, hoe dit geduld wordt in ons land, waar men herinneringen heeft aan
Gemma Bellincioni en Cesaretti. Ik begrijp ook niet, dat eene dame, die geene cigaret kan aansteken, zich zoo vergist in hare hoedanigheden. Zou ik haar de novelle van Prosper Mérimée wel recommandeeren als zij de muziek van Bizet niet eens aanvoelt?
De purge, welke deze Fransche Opera, zelfs het orchest, noodig heeft, zal radicaal moeten zijn, wil zij haar leven redden.