De Maand
De muzikale kroniek van dezen herfst, waarin de menschen schijnen te vallen als bladeren der boomen, moet worden begonnen met eene herdenking van Albéric Magnard, die te Villers-Cotterêts tegen den muur is geplaatst, wijl hij eene uhlanen-patrouille uit zijn huis weerde en er twee neerlegde. Wie de stemming der Fransche kunstenaars gedurende oorlogstijd wil leeren kennen behoeft slechts de correspondentie van Flaubert met George Sand of 't Journal der Goncourts na te slaan. Waarom zouden zij in déze oogenblikken ook niet de ziel dragen van hun volk, hunne eigen ziel, die zij wederom bedreigd mogen achten? De toestanden in Nederland zijn zoodanig, dat, Evert Cornelis uitgezonderd, niemand ooit eene poging heeft gedaan om een werk uit te voeren van Magnard, zoodat ik slechts den dood kan huldigen van een componist, die in elk geval wel meer talent zal gehad hebben dan een paar uhlanen.Ga naar voetnoot*)
Van eenigen torpor in het muziekleven, gelijk men dien merkte tijdens den Balkan-krijg, is ditmaal geen sprake, de toehoorders zijn eene fontein van enthousiasme voor Mengelberg en het orchest, onverschillig of de berichten gunstig luiden voor de geallieerden of voor de Duitschers. Dit verbaast me onbeschrijflijk. Eene symphonie, door Orpheus zelf gedirigeerd, zou niet bij machte zijn om mij eene seconde te onttrekken aan het tijdelijke van zulke dagen en geen klank zal de immense grijsheid van deze wereld voor mij kleuren. Een volk, dat onze taal spreekt, wordt geplunderd, uitgemoord, vernietigd achter den prikkeldraad onzer grenzen, zonder dat ik één spontane kreet hoor van sympathie. In Vondels dagen zou 't tenminste satiren en pamfletten geregend hebben, als daden moesten uitblijven. Ik stel er ook veel meer belang in of Raemaekers de kast in zal gaan, dan of een eerste hoornist weer overslaat. En dat Brahms' ‘Akademische Festouverture’ gespeeld is door den vertegenwoordiger onzer muziek, terwijl het gebinte der kathedraal van Reims opgaat in vlammen en de gecristalliseerde adem van een goddelijken geest vergruizeld wordt, getuigt me van een gedesequilibreerdheid in de stroomingen der psyche, die meer passend lijkt bij den tijd van Belisarius, dan bij onze radiotelegraphische alomtegenwoordigheid.
Voor onze eeuw is een avond ingetreden, de wonderbare avond, waarbij Goethe nog zei, dat de groote Pan schijnt te slapen. De groote Pan slaapt, in de huivering der nevels, waar Breughels blinden rondzuchten en wij allen zijn bedelaars geworden om de melodie van het geluk. Muziek raakt het essentieelste van het leven en men mag gelooven, dat de essens der bezielde aarde schade lijdt van de onoverwinnelijke smart, die geene transfiguratie toelaat. De signalen der mortieren zijn even onverdraaglijk als de stilte; de universeele dood is zoo duizelingwekkend herrezen, dat geen denkbaar rythme past bij deze radeloosheid. Men hoort opnieuw de mystieke stem uit de eeuw van Tiberius: dat Pan dood is.
Wij weten niet naar welke zon wij de bloem moeten keeren onzer verlangens. In alle dagen zou Mahlers eerste symphonie licht storten, behalve in den rouw dezer gruwzame eclips. Er ontbreekt iets aan hare vibraties, wat b.v. niet ontbreekt aan een drama van Shakespeare. Hare vreugde is te positief, de accenten van het cor contritum te licht, haar sarcasme heeft niet genoeg draagkracht, haar optimisme is te overheerschend, de altijd onafwendbare schaduwen, die zelfs waren over de duetten van Romeo en Julia, te zwak. Gij ziet, hoe de omstandigheden eene meening kunnen veranderen...
In Debussy's Nocturnes hervond ik den droom en den glans der schoonheid. Ik geloof, dat deze muziek smart en vreugde in evenwicht houdt volgens eeuwige beginselen.