Romain Rolland, Jean Christophe, Paris, Librairie Paul Ollendorff
Het werk behandelt de geschiedenis van een nieuwen Beethoven, levend in de moderne wereld. De genealogie van den componist is volgens de traditie; hij stamt af van Nederlanders en een zijner voorouders trok naar een Duitsch groothertogdom. In zijne onbewuste herinnering waakt als eene geheimzinnigheid de atmosfeer van zijn oer-vaderland en soms wekt de teekening der Belgische heuvels, welke van aard zoo muzikaal en schoon is, het verre geheugen met een vaag vermoeden.
De ontwikkelingsgang van dezen componist der toekomst loopt eveneens volgens de traditie. Romain Rolland laat alles gebeuren door predestinatie. Jean Christophe verduitscht niet omdat hij niet méer verduitschen kon, toen hij uit de lagere school trad van het groothertogdom. Iedere cultuur bleef hem vreemd behalve de Duitsche en eerst op eenigszins gevorderden leeftijd (vier en twintig jaar...) maakt hij kennis met de Fransche litteratuur, uit Duitsche schoolboeken, waarover Hollandsche geleerden, die belang stellen in dit onderwerp, zonderlinge gegevens kunnen vinden in IV, La Révolte, en met twee Fransche meisjes, 't eene du Midi, 't andere du Nord. Door temperament en ervaring wordt Jean Christophe voorloopig revolutionair, hij is onverzoenlijk anti-Brahms, wordt criticus, krijgt oneenigheid met iedereen (natuurlijk!) en met zijn redacteur, raakt daarenboven op een boerenkermis slaags met een onderofficier, dien hij half-dood slaat en moet vluchten, over België naar Parijs. Parijs wijzigt zijn geheele wezen, dat uitsluitend geconstrueerd was op Duitschen socialen basis en dus gesloten voor de volmaakte schoonheid. De these van Romain Rolland is duidelijk genoeg: de Germaansche cultuur alleen blijft ontoereikend en ook de Latijnsche; de eene moet getemperd worden door de andere.
De psyche van den componist is wederom volgens de traditie. De held heet Jean Christophe Krafft, symbolieke familienaam, is een onuitstaanbare kerel en hardleersch in de Latijnsche mansuetudo, de melodische zachtmoedigheid; de Beethoven der Duitsche muziekgeschiedenissen, vuurvreter, onovertroffen bulderaar, zonder doof te zijn, leelijk en bijna pokdalig.... Germaansche empirestijl!
Het boek zelf ten laatste is volgens eene traditie, waarvan Balzac en Ponson du Terrail misschien de grondleggers waren. Het telt tien deelen van ongeveer vierhonderd pagina's en is tegelijkertijd Comédie humaine en Exploits de Rocambole, haastig geschreven, zeer haastig en breedsprakig. Rolland ontvangt elke indruk optisch en werkt hem optisch uit. Men zou dezen langen roman eene serie intérieurs willen noemen, elk gezien in een afzonderlijke stijl; bldz. 371 en 372 van IV kunnen b.v. heeten ‘Het lezende vrouwtje’, geheel volgens de oude Hollandsche school.
De comédie humaine van dezen roman is virtuoos en voltallig in hare vertolkers. Zij speelt op het heele Westersche continent, als ware het een dorp, en geen schijntje van het leven of 't passeerde Rollands meerendeels koele observatie. Het onbegrensde plan (zonder de minste kosmische trilling) omvat de geheele beschaving tot al hare uithoeken, zonder philosophie, zonder atmosfeer, zonder critiek - met een volmaakt internationalistische techniek. De werkwijze van Stendhal kende nog een gezichtshoek, vanwaar hij het geziene streelde met een eigen licht, de Russische schrijvers behielden hun hartstochtelijk accent; Romain Rolland verhoudt zich tot zichzelf en tot elke uiting van het heelal, voor zoover hij het zag, als een nihilist. Zoo bezit zijn werk slechts de aantrekkelijkheid der feiten en is in geen opzicht belangrijk voor de litteratuur. Doch wijl het comédie humaine is heeft het waarde in menschheid, over welke men, waar ook bekeken, steeds een instantanée vindt, dat meestal als document kan gelden.
B.v. de positie der intellectueele Joden in Duitschland en Frankrijk; een Fransche dienstbode; een Duitsche koemeid; het Duitsche militairisme in zijn verhouding tot het oude Duitsche idealisme (‘toen men geslagen werd, zei men, dat Duitschland de menschheid tot ideaal had; nu men de anderen sloeg, zei men, dat Duitschland het ideaal was der menschheid’); de Fransche muziek-critiek; de Duitsche muziek-beoefening; de verdrijving der religieusen; de invloed van Debussy in Frankrijk (iedereen praat er over, hij wordt nergens gespeeld...); een modern Parijsch cénacle van kunstenaars; het Parijsche tooneel (in de Vasten lazen de acteurs de preeken van Bossuet met orgelbegeleiding); de overheersching der vrouw; de Fransche democratie en hare leiders, maecenaten eener hyper-aristocratische kunst; het individualisme in de Fransche politiek en den Franschen staat; de positie der socialisten in een Duitsch groothertogdom; de moeilijkheid om Frankrijk te vinden in Parijs; zijne hoogheid Brahms (er zijn vele Brahmsen in Frankrijk); een Duitsch revolutionair, die onmiddellijk conservatief wordt in Frankrijk; etc... etc...
Wat in Jean Christophe Krafft de Exploits de Rocambole aangaat vanaf L'Aube tot La Nouvelle Journée, zij zijn er slechts bij wijze van spreken. Niemand bestuurt zijn eigen leven, ook Jean Christophe niet. Elk leven hangt af van de menschen, die men ontmoet en die, zelf tastend, de omstandigheden scheppen. Het leven van den modernen mensch is passief geworden. Een minuut te laat aan den trein, een vergeten huisnummer veranderen eene loopbaan. Vroeger werd men geboren onder eene constellatie en men had zijne ster, tegenwoordig heeft men zijn Melkweg. Men duizelt onder millioenen emanaties. Geen systeem dat nog deugt en hoe weinigen bezitten het Instinct! Pascals Neus van Cleopátra is geen aphorisme meer. Het moderne leven werd voor het bewustzijn een duizendvoudige angst, voor het onbewustzijn en gehallucineerde schemering. De mensch verloor elke soevereiniteit over zich en over de gebeurtenissen. Het Lot heerscht opnieuw en opnieuw zal de subconscientie heerschen in plaats van de conscientie.
Jean Christophe bezoekt Hassler, componist en kapelmeester; Hassler in wien men Richard Strauss zal herkennen, ontvangt hem slecht, Jean Christophe, wanhopig, vertrekt onmiddellijk en ontvangt niet meer het vrijbiljet voor de opera en de uitnoodiging tot een reunie na de voorstelling. Had hij ze ontvangen, hij zou niet naar Parijs vertrokken zijn. Ter wille van een volledig inzicht in het werk van Rolland, geef ik het portret van Hassler, welke me van alle types in dit boek de eigenaardigste lijkt.
‘Hassler was beroemd. Zijne vijanden hadden niet ontwapend; maar zijne vrienden schreeuwden, dat hij de grootste musicus was van verleden, heden en toekomst. Hij was omringd door even dwaze volgelingen als bestrijders. Daar hij zwakheden had was hij verbitterd door de eenen, en verweekelijkt door de anderen. Hij wendde al zijn energie aan om te doen wat onaangenaam was voor zijne critici en hen aan 't schreeuwen kon brengen; hij was als een jongen die streken uithaalt. Die streken waren dikwijls van den verfoeilijksten smaak: niet alleen gebruikte hij zijn verbazend talent voor muzikale excentriciteiten, welke de haren te berge deden rijzen op het hoofd der pontifen; maar hij toonde een plagerige voorliefde tot barokke teksten, bizarre onderwerpen en ook dikwijls voor dubbelzinnige en scabreuse situaties, in een woord, voor alles wat de gewone welvoegelijkheid en gezond verstand kon kwetsen. Hij was tevreden, wanneer de bourgeois brulde; en de bourgeois bleef niet in gebreke. De keizer zelf, die zich met de kunst moeide, zooals iedereen weet, met de insolente aanmatiging van parvenus en vorsten, beschouwde Hasslers roem als een openbaar schandaal en liet geene gelegenheid voorbijgaan om jegens zijne onbeschaamde werken eene afkeurende onverschilligheid te getuigen. Hassler, woedend en verrukt over deze doorluchtige oppositie, welke voor de meest gevorderde partijen der Duitsche kunst bijna eene consecratie was, ging flink door met de glazen in te slaan. Bij elke nieuwe dwaasheid extasieerden zich zijne vrienden en riepen geniaal.
De coterie van Hassler bestond vooral uit letterkundigen, schilders, decadente critici, die zonder twijfel de verdienste hadden, dat zij de partij vertegenwoordigden van opstand tegen de reactie - welke eeuwig dreigt in Noord-Duitschland - van den pietistischen geest en de staatsmoraal; maar hunne onafhankelijkheid was in den strijd radeloos geworden tot aan het belachelijke, waarvan zij geen begrip hadden; want zoo 't velen hunner niet ontbrak aan een vrij ruig talent, zij hadden weinig verstand en nog minder smaak. Zij konden niet meer uit de kunstmatige atmosfeer komen, welke zij zich gemaakt hadden; en gelijk alle cenakels hadden zij ten laatste elken zin voor het reëele leven verloren. Zij stelden de wet voor zich zelf en voor de honderden nietsnutters die hunne revues lazen en met open mond alles aannamen, wat hun behaagde uit te vaardigen. Hunne verafgoding was voor Hassler noodlottig geworden, daar zij hem te behaaglijk voor zich zelf maakte. Hij accepteerde zonder onderzoek muzikale ideeën, welke hem in 't hoofd kwamen; en hij was er in zijn binnenste van overtuigd dat wat hij ook inferieurs schreef voor hem zelf, toch altijd superieur was bij de rest der musici. Daar deze gedachte ongelukkig al te waar was in de meeste gevallen, volgde er nog niet uit, dat zij zeer gezond was en geschikt om groote werken voort te brengen. Eigenlijk minachtte Hassler allen, vrienden en vijanden; en deze bittere en spottende minachting strekte zich uit over hem en zijn heele leven. Hij groef zich des te dieper in zijn ironisch scepticisme daar hij vroeger aan een menigte edelmoedige en naïeve dingen geloofd had. Wijl hij niet de kracht bezat om ze te verdedigen tegen de langzame verwoesting der dagen, noch de hypocrisie om zich te overtuigen dat hij geloofde aan wat hij niet meer geloofde, persifleerde hij hardnekkig hunne herinnering. Hij had de natuur van een Zuid-Duitscher, indolent en week, weinig geschikt om weerstand te bieden aan de overmaat van
geluk of ongeluk, van warmte of koude, en die om haar evenwicht te behouden een gematigde temperatuur noodig heeft. Hij had zich onmerkbaar laten gaan in de luie genietingen van het leven: hij hield van goede maaltijden, zware dranken, leegloopen en weeke gedachten. Heel zijn kunst ondervond er de gevolgen van, ofschoon hij te buitengewoon begaafd was dan dat zijne genialiteit niet opvonkte te midden van slordige muziek, welke zich overgaf aan den smaak van de mode. Niemand voelde beter zijn neergang dan hij zelf. Om de waarheid te zeggen was hij de eenige die 't voelde - op sommige oogenblikken welke hij natuurlijk vermeed. Dan was hij misantroop, verslonden in zijn slecht humeur, zijne egoïstische preoccupaties, zijne gezondheidszorgen, - onverschillig voor alles wat vroeger zijn enthousiasme of haat opwekte.’
Zoo is het heele werk. Fijne analyse, zeer volledig, authenthiek zelfs. Maar welk een stijl, welk eene ‘musique lâchée’! Het zal niet moeilijk zijn om daarmee een boek te componeeren van tien deelen.
‘Jean Christophe’ behandelt de essentieelste vragen, doch een Europeesche oorlog heeft Romain Rolland niet voorzien. De antithese tusschen Latijnsche en Germaansche cultuur is ook wat luchtig uitgewerkt en vroeg den auteur niet zulk een episode in zijne conceptie. Het zou daaruit kunnen blijken, dat Rolland de dingen niet diep genoeg aanschouwde. Sinds veertig jaar exporteert Duitschland niet alleen zijne fabrikaten, doch ook zijne muziek en het exporteert haar met klem. Tusschen politiek en muziek bestaan de nauwste verwantschappen en geen der kunsten is zoo afhankelijk van de lotgevallen en de kracht van den Staat als de muziek. Voor een nieuwe ontwikkeling der muziek en waarschijnlijk der andere kunsten was een Wereld-revolutie noodig of een Wereld-oorlog. Sinds 1870 heeft het vroeger zeer leerzame Duitschland niets overgenomen maar alles trachten te verdringen. Onder leiding van Pruisen heeft het Europa voor 't dilemma geplaatst: de hegemonie der Duitsche psyche. Er was geen concert in Rome, in Parijs, in Petersburg, in Londen, in Brussel, in Amsterdam of de Duitsche psyche werd uitgebazuind. Er bestond op de wereld nog slechts één rechtmatige muziek-stijl: de Duitsche. De Pruisische hegemonie over de andere kunsten is wellicht niet zoo spoedig veroverd, of niet zoo spoedig zichtbaar - ik ben er van overtuigd dat zij dreigde. De cultuur is een oorlog waard, al blijft Maeterlinck misschien de eenige in Europa, die, aangezet door de ziel zelf van zijn ras, het geweer opneemt. Hij zal gehandeld hebben als visionnair. De laatste en hoogste waarde van een volk is zijne kunst. Men worgt niet het genie van een altijd rijk begaafd ras als de Latijnen en Slaven. Oude kreten klonken daar, die schenen te resonneeren van de lippen der Eeuwige Moeders; klanken, welke de muziek een ander wezen zullen geven. Doch zonder de vernietiging van Duitschland zullen zij nooit doordringen en voor mij zal hunne waarde getoetst worden aan
een cataclysme. De Duitschers vechten weer gearmd met God. Iedere hinderpaal is weer een Duivel. Zij erkennen het dualisme, maar zullen zij concessies doen aan den hinderpaal? dat ware immers tegen hunne theologie.
Daarom was een ‘Jean Christophe’ en ‘La Nouvelle Journée’ onmogelijk zonder die episode. Romain Rolland wijdde te veel aandacht aan het Europeesch evenwicht bij de constructie van zijne figuur.
Hij schrijve echter bij de volgende editie (ze loopen reeds in de dertig) een index en zijn werk zal in de veranderde toekomst dikwijls geconsulteerd kunnen worden.
Matthijs Vermeulen