De Tango-Prinses
De menschen zijn bezig uit Gilberts nieuwste operette de stukken in te studeeren, welke hunne ooren het meest aphroditisch beroerd hebben. In de pauzen der première duiken reeds de eerste geluiden op, moeilijk koerend, als van een papegaai die zijn liedje leert, en ik raad al, welke deunen de troubadours der oude stad mij zullen toespelen op eene verdrietige harmonica, onder het stille gebladerte van den melancholischen Juli-avond. Eene operette is sterker dan de Trompetten van Jericho, zij heeft meer dan goddelijke eigenschappen, blaast bij voorbeeld overal, en of men Styliet is in de gonzende wereld of habitué van alle tribunes, deze muziek intoxiqueert uwe dagelijksche ziel en sinds enkele dagen tiereliert door mijn hoofd:
‘Ja als Petrus dat zou weten
Kon hij het nooit meer vergeten...’
en even vriendelijk lonkend, met dezelfde erotische buigingen van een verliefden doffer:
Ik dans zoo graag den Tango
Men droomt zoo zoet bij d'Tango.’
Deze zijn naar mijne berekening de sidderingen, waarmee de Memnon der hedendaagsche beschaving het liefst zal vibreeren. Behalve natuurlijk de genoeglijk neuriënde lol en het heupwiegelende optimisme der coupletten van Albert Bol, welke mij zeer streelend klonken en nog aangenaam in de ooren ruischen - o, vierkante Sirene!
Ik heb mij zeer vermaakt in het Rembrandt-theater. Een Mallarmist zou de operette misschien eene fraaie syphilis noemen, een Arthur Rimbaud zou wellicht zeggen: ‘Belle hideusement d'un ulcère à l'anus’ en men zal hen niet grif tegenspreken. Maar ik heb alles getransponeerd tot een bekoorlijk schoon en liefelijke gestalte. Ik had maar weinig fantasie noodig om me van den paarsschemerenden ‘gelukswals’ een Fra-Angelesk tafereel te droomen en of daar tambourineerende engelen dansten of Engelen met zijne comparsen, was me volmaakt 't zelfde. Ik wil ook niet nalaten de vrouwtjes, die de Tango-prinses speelden, engelachtig te noemen. Zij leken week als katten, huiselijk en vurig als katten, en hare oogen, fijn gestileerd als het Gods-oog eener basiliek, voortvarend als poppenoogen, hebben mij meer gezongen dan hare ietwat te nauw omsluierde stemmen. Bovendien was de plastiek der vrouwtjes altijd bereid het ontbrekende aan te vullen. Mej. v.d. Lugt o.a., die zoo slecht bij stem scheen maar me 't meest genoegen deed; zij kleedde zich geestig en ik hoop dat men dit te Amsterdam reeds op prijs stelt, evenals hare zeer tooiende vormen, zacht en weifelend beweegbaar als riet. Zij creëerde onze titelrol.
De operetten beginnen meer en meer te neigen naar de revue en in dit verband is de Tango-prinses voorloopig de actueelste en de locaalste. Er waren drie tekstdichters noodig om het onmondig gevalletje uit te rafelen tot een luidruchtig dans- en sportstuk, drie tekstdichters om Jacques Dalcroze en Hellerau een weinig te parodieeren, het Stadion te bezingen en suffragettes op te laten treden. Het verwondert me werkelijk, dat de librettisten, wien men helaas alle mens divinior moet ontzeggen, aan Weingartner geen rol toedachten in hunne Grünewaldskolonie. En de vertalers, die het stuk nog nader brachten tot de hoofdstad, maakten het zonder twijfel niet beter, want ik vermoed, dat zij het derde bedrijf daarvoor te veel geweld aandeden. Ik beweer dan ook niet, dat ik de operette zag, zooals ze behoorde te zijn en 't is me gelukkig een reden om geen enkele scène te vertellen uit deze onnoozelste van alle kluchten.
De wending, welke de Tango-vloed nam, heeft mij teleurgesteld en deze wending spiegelt zich af in het werk Gilbert. In den Tango had de zuidelijkste tonaliteit eindelijk kunnen zegevieren, als een voortzetting van Carmen en vervulling van Nietzsche's wensch ‘Il faut méditerraniser la musique’, en dit alles juist is er door de internationale componisten bij ingeschoten. De rythmiek van den Tango had in de Germaansche opvattingen eene belangrijke en gunstige wijziging kunnen brengen, doch het omgekeerde gebeurde: de eenigszins wulpsche buigzaamheid werd geharnast in onze systematische, het fluïdum van hartstocht en welbehagen, dat zou ritselen uit elke noot, is handig uitgedroogd, de Spaansche gracie en onbedwingbaarheid veranglicaanscht tot een hypocriete, bitter-zoete schuifeling, zoodat de Tango in den kortsten tijd een dommelig spelletje geworden is.
Men tangoot overigens weinig in deze operette. Gilbert is te veel epicureeër om een goeden Tango te schrijven, hij zweeft lichter op eene argelooze driekwarts-maat met hare weemoedige en tevreden deiningen. Doch over den niet-gederacineerden Tango ligt de inquisitoriale onrust van een volk, dat serieus aan de hel gelooft, van Don Juans dus, die op elken liefdesweg een Steenen Beeld vreezen te ontmoeten. Het is de vereeniging van passie en angst, van geluk en huivering, de subconsciente onzekerheid in het zangrijkste leven (die b.v. waart door Debussy's Pelléas), 't quand même van alle waarlijk demonische psyche.
Het procédé der Duitsche muziek is daarmee geheel in strijd. Volgens dit procédé schrijft men niet alleen 't gemakkelijkst muziek voor stommeriken, het voert ook tot het allerklaarste licht en de eeuwigste harmonie, het verduidelijkt alle raadselen, het verzinnebeeldt de pure sereniteit, en den glans van een paradijs zonder den Boom der Kennis. Het heele geheim van dit procédé is, dat men God thuis of bij zich in een kooitje heeft. Het is de laatste triomf der rede, waar de propagandisten der Rede niet aandurfden en als Grétry (ik blijf bij mijn operette) terugkwam, zou hij ons vele verwijten doen. Wij sukkelen langzamerhand lager en lager, wij worden iederen dag verstandiger en krijgen iederen dag minder te verstaan. Zoo is de abominatie van een operette-tekst reeds onbeschrijfbaar en het wezen der muziek, het magerste betoog van 2 × 2 = 4, eene volkomen apotheose der stupiditeit. Wat in dit geval echter het meest pijnigt, is de overtuiging dat het er vroeger beter uitzag. Want van Offenbach naar Gilbert... Ach! Eene eeuwigheid, welke meer dan éene cultuur schijnt geruïneerd te hebben.
Maar niet te hypochondrisch! Laten we vlug onze mandoline nemen en met het beminnelijkst flautato 't refreintje zingen, waarop de melodie van den Dies Irae niet slecht past:
‘Wij hadden ons doodgeschoten
Maar wij hebben later besloten?
Toch liever leven te blijven.’
Het lievere leven is altijd omhelzenswaard!