[L'Enfance du Christ van Berlioz]
Berlioz' ‘L'Enfance du Christ’ is uit den schemeringstijd van den romantischen componist en over de muziek ligt die arme vermoeidheid, welke alle romantikers heeft overvallen bij den avond van hun leven. Langzaamaan zijn zij gesteriliseerd door de desillusies, wijl zij geen andere wereldbeschouwing kenden dan de illusie en een optimistische waan, allengs zijn zij verschrompeld in den onophoudelijken afkeer van de realiteit, welke zij nooit leerden benuttigen in hare omduiding tot schoonheid. Zij gaven te veel acht op zich zelf en verwaarloosden of schonden het wezen der dingen met de altijddurende bijmenging eener overheerschende subjectiviteit, in plaats van hen te transfigureeren tot betooveringen, in plaats van de levenskracht der dingen te vermeerderen met absoluter afstralingen, en toen de opjuichingen hunner jeugd, meer physisch dan spiritueel, waren uitgegloeid en zij hunne eigen psyche machteloos vonden om eenige verrukking te benaderen, zagen zij zich te oud, en misschien te hoogmoedig, om onderdanigheid te leeren aan de aarde rond ons, om leven te putten uit de universeele goddelijkheid in plaats van het te verspillen. Eene continuïteit van melodie en schoonheid gelijk bij Mozart, eene verjonging, gelijk bij Beethoven, tot aan den dood, valt bij geen der kunstenaars uit de vorige eeuw waar te nemen. Parsifal van Wagner klinkt mat en traag, ‘L'Enfance du Christ’ van Berlioz is een schoone, doch treurige schaduw zijner vorige werken. De lente-verrijzenis der lyriek, waarin enkel Verdi en Bruckner zich groot en edelmoedig toonden, ondanks het sombere einde hunner laatste jaren, werd bij Berlioz en Wagner vervangen door differentieering der compositie en subtiele, technische nieuwigheden.
Grauwe toon met enkele zeer poovere lichtvloeiingen leken de karakteristiek der ‘Trilogie sacrée’ bij hare uitvoering onder den heer Theo van der Bijl. Gedaanteloos en nevelzwaar rezen de schaarsche thema's en zonken weg in den te donkeren nacht, het orchestrale fluïdum zweefde vaal en doelloos van het eene timbre naar het andere, een vervelend spel van schimmen in de monotone eenzaamheid. Dat de dirigent daarvan schuld droeg voor twee derden, spreekt vanzelf, maar wijl dirigenten wel sterkere composities plegen te verknoeien, behoeft men 't hem niet alleen te wijten. Berlioz heeft zijne conceptie onjuist gebaseerd. Zij is kunstmatig en naïef, archaïseerend en simpel, primitief en van een zeer gecompliceerden gedachtengang. Berlioz, die meende oude stijleigenaardigheden te moeten gebruiken, bezat zeer weinig historische kennis, wat hij wist van Bach, Händel of de contrapuntisten was beperkt tot een paar dilettantismen en in het gegeven kader van primitiviteit heeft hij zich ongelooflijk moeten behelpen, inbinden en martelen, want gelijk de meeste romantikers was hij geen historisch mensch en het weinige, dat hij van het verleden wist, verachtte hij. Berlioz slaagde 't best, waar hij evocaties streelde van Gluck of Grétry, doch ook hier voelt men eene ongewenschte zelf-contrôle en onvrijheid; herinneringen aan den Duitschen polyphonen stijl, waarmee Mendelssohn hem reeds kwelde tijdens zijn studiejaren in de Villa Medicis te Rome, en die hem gedurende zijne reis door Duitschland, welke het schrijven der Trilogie voorafging zonder twijfel geprikkeld heeft, omdat hij er mysteriën vermoedde en een ongekende uitdrukking (tevergeefs!) heeft hij sjofel gebezigd als een geraamte van noten, wier uiterlijke waarde even gering is als de innerlijke. En ten laatste werd ‘L'Enfance du Christ’ geheel gecomponeerd in margine van alle religie, gelijk iedereen op zal merken. De
hymnische overvloed van een Sint Franciscus en de vroolijke eenvoud van den poverello, welke zou passen bij dit verhaal, zijn afgemeten tot enkele stille reminiscenties aan de poëtische Noëls van het oude Frankrijk, de verliefde confidenties of de exuberante rouw van een Verlaine, die altijd omslaat in toegenegen aanbiddingen, werden verzwegen; een enkele eruptie van amoureusen gloed (Voyez ce beau tapis d'herbe douce et fleurie!) en de rest is star, hard en bewegingloos, daar de exaltatie van geloof en liefde moesten ontbreken.
Er zijn buitengewone fouten begaan bij de uitvoering, welke men overigens gaarne zou prijzen, omdat eene reproductie van ‘L'Enfance du Christ’ zeer zeldzaam is. Maar het verschil tusschen de bezetting en den aard van de muziek was te onlogisch om haar duldbaar te achten en gaf een te slecht getuigenis van het begrip, dat de dirigent zich maakte over het werk. De heer Van der Bijl is weinig op de hoogte van Berlioz' biografie, wanneer hij voor deze muziek een koor aanwendt van vier honderd dames en heeren. De componist heeft dit werk gestileerd als een miniatuur, en voor onzen tijd schijnt deze trilogie inderdaad in de delicate lijn geteekend van een oud triptiek. De dirigent beging dus eene vergissing ten opzichte van Berlioz, door dit kleine oratorium te zien als een pathetisch fresco, wat hij in elke biografie anders kan lezen, en eene vergissing ten opzichte der muziek, door hare accenten zoo te misvatten en te forceeren. Wat bovendien aanleiding was tot belachelijke dubbelzinnigheden.
Het pleit niet voor het talent van dezen jongen koorleider, die mij bovendien den verkeerden weg schijnt te volgen. Hij kent de lyriek niet noch de muzikale gevoeligheid en interesseert zich dus niet voor de occulte stroomingen eener compositie, zelfs niet voor haar uiterlijke passioneele intonatie. Hij schijnt niets dan noten te kennen en men verwacht dat liever niet van de jeugd. Hij demonstreert, niet zonder eenige verwaandheid en zelfgenoegzame affectatie maat voor maat. Hij is vreeselijk systematisch en alle rubato's gelijken elkaar; kan men iets onmuzikalers denken? Hij is accuraat voor elken inzet en laat ondertusschen zijne instrumentalisten en zangers vrijuit alle achteloosheden begaan. Kortom: hij heeft het maatslaan zeer zorgvuldig ingestudeerd en schijnt geen notie te hebben van de heele rest. Zou men dezen jongen musicus ernstig genoeg kunnen waarschuwen om zulke richting onmiddellijk te verlaten? Het zal wel een quaestie zijn van temperament!
Zijn koor trad naamloos op, doch zoo het blijft bestaan zal het wel een naam krijgen. Het was een katholiek concert en de katholieken schijnen behoefte te hebben aan een representatief muzikaal lichaam. Ik moet er met veel aandrang op wijzen, dat zij dit zoeken in eene averechtsche en onmogelijke richting. Daar voor hen de dingen slechts waarde hebben in hunne relatie tot God en hun leven gewend moet zijn naar den godsdienst, zal, volgens deze aanschouwing, de profane kunst hun nooit lukken als representatieve uiting en zelfs eenigszins abnormaal zijn. Voor hen valt er anders en beters te doen dan te wedijveren op profaan terrein. In geen enkele hunner kerken vindt men een bevredigend zangkoor en nochtans heeft hunne muziek eene heilige traditie. Deze traditie bovendien wordt met de grootste oneerbiedigheid behandeld. En nu men weer pogingen doet om eene katholieke zangvereeniging te stichten, moet hieraan herinnerd worden: het geld, dat uitgebreide ensembles kosten, en de moeite, is weggeworpen; men stichte echter een fonds om daarvan eene maîtrise te onderhouden van een twintigtal beroepszangers, welke verbonden zullen zijn aan éene kerk. Zoo herstelt men een gebruik, dat in eere was voor de reformatie en dat meer vruchten zal dragen voor de cultuur dan alle sociale ondernemingen. Het is ook de eenige weg om te beginnen aan eene renaissance van katholieke muziek, waarover men nu al jaren gepraat en geschreven heeft.
De heer Van der Bijl geloove mij, dat het verdienstelijker voor hem is wanneer er onder zijne leiding goed gezongen zou worden in de Willebrordus-kerk, waar hij diri geert, dan in het Concertgebouw. Mogen zijne protectoren of de protectoren van toekomstige katholieke zangkoren mijn raad daarom in overweging nemen.