Claude Debussy
De heer Laloy, die ook eene biografie schreef van Debussy, heeft in een zijner artikelen de kunst van den meester geschetst met deze allegorie: ‘Zij drukt eerstgekomene waarheden uit, welke ontoegankelijk zijn voor het menschelijk begrip, door hen worden ons het leven der dingen en ons eigen leven geopenbaard. Zij voert ons terug tot een staat van onschuld, van zuiverheid en volstrekte klaarheid, waar de kennis zelf van het kwaad nog niet bestaat, wijl nog geen enkele regel is opgelegd. Avant la faute kon zijn devies zijn.
Weg dus met de metaphysiek! Want, als men mij ook even wil laten symboliseeren, wat beteekent een dergelijke Paradijstoestand anders dan de absolute afwezigheid van hemel of hel en de volledige onkunde van buiten-aardsche dingen? De definitie van Laloy is zeer juist, ik lees er zelfs een sereene toespeling in op de ‘valsche kwinten’ der theorie onzer priesters, maar vroeger was men gewoon helderder te spreken en mij dunkt, dat de richting van Debussy dit lijden kan. Men zou moeten zeggen: Debussy's kunst is de vertolking van het zuiver-instinctieve leven.
Dit is niets nieuws, dit bindt hem aan de geheele menschheid, dit maakt hem tot mystiker, hoewel 't de geheele metaphysiek opheft. Debussy is geen philosooph, hij is pessimist noch optimist, hij kent geen levensbeschouwing, hij is echter evenmin nihilist: hij is een simpel mensch, die met de aarde zeer tevreden blijft, zeer handig is à la chasse du bonheur, gelijk Stendhal zegt, en iemand, die, ofschoon goed bewust van zijne sub-conscientie, welke altijd roerziek en dikwijls onheilspellend is, zich nooit verontrust en nooit dramatiseert. Wij hoorden 't immers onder zijn leiding in ‘Nuages’: Bij ons verangstigt men b.v. den regenritselenden contrabas-tremolo, de meester dempte hem daarentegen tot een lijdzaam gonzen; wij hoorden 't in ‘Fêtes’, waar elk hoogtepunt vermeden was, waar alles speelde op één goddelijk, mystiek, ondramatisch en tijdeloos plan.
In deze opzichten is hij nog argeloozer dan Mozart, argeloozer dan de scolastikers, en wie Debussy kan doorvoelen, weet, hoe veelzeggend teer en sterk hij klinkt in deze argeloosheid. Neem een adagio van Mozart in zijne vurige, aanbiddende rust, een Kyrie en Gloria van Hobrecht of Palestrina in zijne egale, geleidelijke bovenaardschheid, zij zijn de uitnoodiging tot den droom, de middelaars tot den inwendigen vrede, de zachte roepers naar het geluk en de kalme vergetelheid. Datzelfde geeft Debussy zijne buitengewone beteekenis onder de hedendaagsche componisten. Wij verlangen schoonheid en rust, orde en harmonie, wat zullen wij dus doen met Arnold Schönberg, die acteert als een Christus aan het kruis of als een Flagellant en ons wil onderdompelen in zijne doffe rampen? wat met Strauss, die ons overlaadt met onnoodige, onbruikbare en materieele vitaliteit, welke wij moeten uitspuwen, omdat wij in vitaliteit niet te kort schieten?
Debussy's kunst is eene andere dan die van Mozart en de Ouden, bij god ik weet het wel! hij komt door geheel andere middelen tot dezelfde vreugden, ik weet het wel, maar wanneer zal men eens ophouden met het dogmatiseeren der muzikale theorieën? Wat maakt het, dat Mozart andere formules bezigt dan Debussy? Denkt gij soms, dat alleen in onze kunst de wetten eeuwig gelden? denkt gij, dat de Gothische stijl, die verdween, onbelangrijker was als organisme dan het fuga-begrip, dat de heele wereld wil bestendigen? dat Orlando Lasso of Palestrina kleinere kunstenaars waren dan Bach of Händel? Wij behooren den moed te hebben sommige ‘meesters’ weg te ruimen uit het reëele leven, daar het hunne schuld is wanneer zij ons niet meer bevredigen, wij behooren niet altijd over ‘muziek’ te spreken, want er bestaat geen muziek in absoluten zin, wij moeten afstand kunnen doen van onze belachelijke casten en systemen. Hoe waardeeren wij immers eene techniek? Naar hare ancienniteit? Dan is de techniek van Wagner de slechtste, die van Beethoven beter, die van Haydn de beste! Naar hare voortreffelijkheid? Wie weerlegt mij, dat de geheel weggevaagde techniek van Palestrina, de summa van honderden jaren ontwikkeling, veel intellectueeler, geestrijker, gevoeliger en zielvoller is dan de techniek der negentiende eeuw? Welk eene serieuze dwaasheid dus slechts ééne techniek te erkennen (en bij ons slechts éene gevoeligheid!) gelijk men tegenwoordig gaarne zou willen.
‘Le cas Debussy’ is enkele jaren geleden onderzocht door eene jonge Parijsche revue. Van de vragen, welke gesteld werden is deze de minst intelligente: ‘Vertegenwoordigt hij eene vruchtbare nieuwigheid, eene formule en eene richting, welke geëigend zijn om school te maken en moet hij inderdaad school maken?’
De muziek is geen trust, geen maatschappij met commanditaire vennooten (critici en componisten!), de meester geen type, gelijk vliegmachines of slagschepen er hebben en elke imperialistische opvatting der kunst is erger dan het anarchisme van Debussy-zelf: ‘Er zijn geen chefs d'école meer, er zijn geen leerlingen meer’ gelijk hij beweerd heeft in een interview. Maar - zoolang wij leven onder het regiem en de tucht der hartstochtelijke theorie, moet iedere componist in de eerste plaats grammaticale waarde bezitten, schijnt het. Wat wilt ge! Er zijn vele leeraars die hun brood willen verdienen. Zij houden overeind wat reeds vijftig jaar tegen den grond moet liggen en wat de hernieuwers met moeite opbouwen breken zij af met hunne duizenden.
Laat dat zijn. Doch men kan niet verlangen dat er eene tweede Pelléas gecomponeerd wordt, heeren!, dat men ons leert een tweeden Pelléas te maken of dat een auteur zijn tweeden Tristan of zijn tweede Coena schept! En gij zijt bang voor 'n répertoire van een aantal Pelléas'? Stel u eens een répertoire Macbeths voor, eene serie Hamlets of Tasso's!
Zoo staat het met de mentaliteit der bestrijders van een hedendaagsch meester! Men zegt ons in allen ernst: Eene tweede ‘La Mer’ kan niet gecomponeerd worden en men houdt dat voor een zwakheid. Over de grammatica spreekt men dan zelfs niet meer, zij wordt er mee vereenzelvigd. Ja, dacht er ooit iemand over na, welke compositorische mogelijkheden Debussy's grammaire bevat en de ongeziene betooveringen, welke eene andere persoonlijkheid uit haar wekken kan? Neen. Wie tegenwoordig schijnbaar een regel doceert, doceert in werkelijkheid een of ander psyche; daarvan ziet men bij ons, op muzikaal gebied de illustere voorbeelden en gevolgen.Ga naar voetnoot*) Hoe jammer, wanneer bovendien de psyche niet deugt!
Dit was nog te zeggen naar aanleiding van Debussy's bezoek; wij kennen nu ongeveer een tiende van zijn oeuvre. Mogen de leiders van ons muziekleven niet langer dralen om dezen grooten middelaar (zoo noemde hem een vereerder) tusschen het leven en den zingenden droom der schoonheid, de plaats te geven, welke hem ook ethnologisch toekomt.