Gysbreght van Aemstel
Wij zijn in Amsterdam onzen Réveillon begonnen bij Royaards, waar men op dien avond voor Kerstmis den Gijsbreght speelde, gedachtig een der vroegere gebruiken dezer stad, reden genoeg voor den ‘Tooneel’-directeur om eens zeer goed te mikken op het visionnaire verleden. Royaards' psyche bestaat uit een zonderling dualisme van hartstocht voor realiteit en irrealiteit, beurtelings ziet men de eene bovenwervelen uit dien storm van passie, heroiek(!) geluid en regie, en het gaat niet anders bij zijne acteurs, daar hij hunne personificatie is en schepper. Omdat 't drama mij bovenmate verveelde, heb ik de toonvallen, de figuren, de gebaren zitten wikken en wegen, tot 't me uitgemaakt leek, dat de voorstelling inderdaad weifelde tusschen mystiek en positivisme. Men bespeurt mathematisch afgewogen verhoudingen tusschen acteurs en hoofdpersonen onderling, gelijk Maeterlinck (alsof hij de wiskundige formule wil geven voor 't leven der psyche) ze toepast in sommige zeer delicate stukken, en welk eene hardnekkige discussie ware er over op te zetten of dit bruikbaar is voor Gijsbreght, die toch weinig buiten-aardsch en schimmig geconcipieerd lijkt. Spaar mij de redeneering, lezer, en zoek zelf het antwoord! Royaards heeft ons, toeschouwers, gedurende drie bedrijven onafgebroken in de duisternis laten zitten en dat reeds verkleumde! Zulk een voortdurende half-nacht was me waarlijk te veel metaphysische tendenz en het resultaat moet dus zeer nuchter zijn. Inderdaad! Wij hebben gehoord hoe gruwelijk en snijdend een volbloedig en athletisch geluid als de stem van Royaards klinkt in den gemystificeerden nacht, hoe weinig psychologisch dit stuk der mise-en-scène berekend is: den fel-levenden, klaar-lichten, harden klank te midden van die lichaamlooze, spiritueele, donkere stilte.
Het was bovendien zeer vermoeiend en ik bid Royaards, wanneer hij ons wederom eens lang wil laten droomen, den droom gemakkelijker in te richten. Want ook de muziek, Diepenbrock's Gijsbreght-compositie, welke hij zoo edelmoedig onderdak verleent, heeft er min of meer onder geleden. Ik heb wel niet de emotie, maar toch de continuiteit der emotie verloren zien gaan. Orchest en dirigent kwamen gedurende drie bedrijven evenmin van hunne plaats als wij, zij werden eveneens in de schemering gezet en zou dat niet verkleumen? Het was een regisseurswaagstuk bij deze goddelijke muziek, wier rubato en melodische spanning de vlam vergt van den levendigsten en willekeurigsten hartstocht. Zij is een phantasma, doch de realiteit van een waan, de realiteit van een visioen en zij speelt in 't volle leven. Hier immers spreekt hart tot hart. Zij klinkt naast ons, in ons, om ons en ik geloof niet dat iemand het recht heeft haar te symboliseeren tot onwerkelijkheid, veel minder nog dan den Gijsbreght. Wij verlangen den dag voor deze muziek, opdat zij ons den droom geve.
Niemand kan zeggen uit welken tijd Diepenbrock's muziek klinkt, maar dit is geen reden om haar voor den hoorder in eene verte te plaatsen. De aanwending der drie hobo's doet denken aan de schalmeiende partituren der achttiende eeuw - heel even, eene bijna tastbare herinnering. Er gonst soms een eigenaardige orgelklank uit dit orchest en ik zou hem kunnen vergelijken met een ricercare van Palestrina, want wederom is die orgelklank slechts een vluchtige evocatie. Is het hymnische thema der Edelingen-rei niet eene door en door modern gebouwde melodie? maar in welken tijd zal men dien gloed, die lyriek plaatsen, die tijdelooze onbevangenheid in dat vroolijke, juichende accent? Langzaam zweeft de vijftien eeuwen oude melodie van den Te Deum Laudamus duidelijk herkenbaar uit de harmonieën van Gijsbreghts smartelijk-statigen aftocht. Doch haar psyche en 't milieu dat de melodie oproept? Ik kende geen van beide, en niemand, dunkt mij, ook al groeide hij op met den Te Deum. Dit is wederom geen echo van het leven als verschijnsel, maar van het leven als eeuwigheid. Hier bestaat geen geheimzinnigheid, geen visionnair verleden wijl alles onmiddellijk is, eene levende passie.
Het is jammer, dat deze bewonderenswaardige muziek, zóó inhaerent aan het drama en zoo dramatisch geconcipieerd, door de voorstelling is opgeslokt. Men heeft gemerkt dat er even vlug gezongen werd als gesproken en dat de eindeloosheid der tragedie niet te wijten is aan de muziek. Het is jammer dat men dit Royaards ten laste moet leggen, de eenige die zich om Diepenbrock's Gijsbreght-partituur bekommert. Ik voel er echter niet weinig spijt om dat deze enkele ‘buitengewone voorstelling’ als uithangbord moet dienen van de volgende opvoeringen, welke zonder muziek geschieden. Mag het bovendien niet tot wrevel stemmen dat voor die enkele ‘buitengewone’ weer uitgebreide finantieele onderhandelingen behoeft (de dagbladen berichten het breedvoerig) voor zij door kan gaan? Niemand, de muziek moge hem verrukken, zal zich daarover verheugen en wij hopen dus op betere tijden.