[La Prise de Troie van Berlioz door de Kon. Oratorium Vereeniging o.l.v. Anton Tierie]
Het leven is geen morgenspel zegt Kloos en er bestaan inderdaad redenen om van de schoonheid te verlangen dat zij kracht geeft om het leven zoo optimistisch mogelijk en met de gelukkigste perspectieven te dragen, eene roeping welke de muziek in 't algemeen nog niet verloochende. Of men zich onderdompelt in de droevige Kindertotenlieder van Mahler (gezongen door Messchaert) men rijst op uit die Lethe met een vermeerderde liefde. Als het ontzind-zachte geluid klinkt van den hobo trekt er een floers over de oogen, men zinkt weg in de smart van den aanhef, men waait mee in kalme vlagen van leed door den aether van kalme schoonheid, en het onafzienbaar geaeterniseerde einde ontsluit de harmonische wijsheid, dat de dood even verkieslijk is als het leven en dat wij dus dwaas doen als we ons aan een van beide storen. Ik herlas naar aanleiding der opvoering van ‘La Prise de Troie’ enkele bladzijden uit Berlioz' biografie, welke dit tijdperk betreffen uit het leven van den romanticus, zijne ongelooflijke nachtmerries en huiveringen voor het graf, en me dunkt, dat we ons dan tegenwoordig rustiger mogen verhouden jegens het zéker onbevredigde, ontluisterde, vale bestaan.
De Kon. Orat. Vereeniging, aan wier hoofd Ant. Tierie staat, altijd populair en enthousiast in zijne Berlioz-vereering, heeft het voorbeeld van Utrecht en Rotterdam niet verwaarloosd en gaf op zijne beurt ‘La Prise de Troie’ in concert-vorm. De hoofdpersoon van dit eerste gedeelte der opera ‘Les Troyens’ is Cassandra en de dirigent stond voor het zeer moeilijke geval om eene soliste te vinden, artistiek genoeg voor deze rol. Sinds het orchest een zoo groot aandeel neemt in de uitbeelding der psyche van den speler, zijn zangers en zangeressen afgezakt en stellen zich tevreden met een schamel aangeduid contour der voorstelling. Er is geen stijl meer in 't leven, kan er dan stijl zijn op het tooneel, vraagt men zich af. Het zou eene bijzondere trouvaille van den heer Tierie geweest zijn, als hij eene prachtige mezzo-sopraan had ontdekt, die ook in staat was zich de getourmenteerde, gedrongen en opgejaagde psyche te assimileeren van Cassandra, Berlioz' geheimzinnig evenbeeld. Men zegt dat hij slaagde doch ik kan me met die meening niet vereenigen. De sopraan van Mad. Suzanne Thévenet was Fransch geïntoneerd (dat scherpe en verfijnde caviaar-smaakje; het doet me soms ook denken aan Spaanschen wijn, soms aan eene apotheek) en zij zong het eerste bedrijf aannemelijk; daar bleef het bij. Gedurende de twee andere bedrijven leek zij me zeer verstrooid en vermoeid en meer dan ooit miste haar stem en de expressie die sensitieve concentratie, het ontroerende der boordevolle smart. Jean Reder (Chorèbe) was bij de solisten de beste verschijning met zijn bronzen bariton, Plamondon (Aeneas), een zeer gedekte, klanklooze tenor, de slechtste. Ik hoop, dat Cazeneuve, die vroeger wel eens optrad onder Tierie, hem voortaan vervangt. Plamondon staat àl te cynisch tegenover de muziek. Van de ondergeschikte rollen muntte 't meest uit J. Caro, zangerige, Italiaansch-klare, donkere bas-bariton.
De koren waren goed ingestudeerd. Het bijna-waanzinnige vrouwen-koor, waarmee het werk sluit, bracht een hoogtepunt, een strepitoso van bezieling, welke Berlioz restte uit zijne jeugd. De Trojaansche marsch der tweede acte daarentegen viel niet mee, waarvan eene zeer schrale bezetting der supplementaire blazers in de bovencorridor, de schuld draagt. Ik had vroeger gedacht dat het Amsterdam zou te beurt vallen deze gigantische ‘machine théâtrale’ naar 't origineel te verwezenlijken, doch heb me vergist. Berlioz gaf den dirigenten verlof de bezetting der sax-instrumenten te arrangeeren naar vereischte doch niet om zijne conceptie, zijne bedoelingen te wijzigen. Deze triomf-marsch is ongeveer geheel onttakeld; het geluid groeide niet, klom niet uit de stille duisternis, verdween niet in den nacht, na eene schallende manifestatie van muzikale fakkels en de geheele compositie, uitsluitend gebaseerd op zulk crescendo en decrescendo, verloor alle actie en dramatisch wezen. Dit spijt me te meer omdat het fragment de kern beteekent van deze helft der opera, doch geef de hoop nog niet op dat Tierie het eens in zijn besten vorm zal reproduceeren - gevolgd door ‘Les Troyens à Carthage’. ‘La Prise de Troie’ op zijn agenda nemende wees hij zich den weg voor [een] volgend concert. De tweede helft van ‘Les Troyens’, muzikaler dan de andere, kan het programma completeeren zonder dat het eene meer dan Fransche lengte krijgt. Zij kan ook geïsoleerd gespeeld worden en daarmee zou Tierie velen verheugen. Want als ik me niet vergis werd ‘Les Troyens à Carthage’ nog op geen enkele wijze in ons land gegeven.