Het Concertgebouw 1888-1913
Het is misschien niet algemeen bekend, dat 't nieuwe Théâtre des Champs-Élysées te Parijs eene onderneming is, welke een spoedige wereldroem zal verwerven, daar het programma der oprichters, uitverkorenen die het ambt van impresario verbinden met een pantheïstische schoonheidsvereering, alle wenschen, zelfs de fanatische, voorbij streeft, wat na de Renaissance niet meer gebeurde, allerminst in muzikale milieus. Ik beschouw het daarom als de aangenaamste hulde, welke het Concertgebouw kon ten deel vallen, dat Willem Mengelberg en zijn orchest zijn uitgenoodigd om met andere kunstenaars mede te werken aan de inauguratie, die ongeveer den geheelen zomer zal duren als een doorloopend festival, en zoo er op 't oogenblik niet gewichtiger dingen te bespreken waren, zou ik breedvoerig schrijven over die weidsche en universeele betooging om den roem van het Amsterdamsch ensemble en de waardeering, welke het ook in 't buitenland bemachtigde, voldoende te doen uitkomen. Laat ik volstaan met te zeggen, dat de schouwburg hedenavond (2 Apr.) wordt ingewijd door Camille Saint-Saëns, Gabriel Fauré, Vincent d'Indy, Claude Debussy en Paul Dukas, als componisten en dirigenten.
Pas nu verscheen het jaarverslag der Naamlooze Vennootschap en menigeen moet het een raadsel zijn hoe een orchest, welks finantieele positie de onmogelijkste is van alle befaamde instellingen, dien graad van voortreffelijkheid kon bereiken en ik zal daarom even toelichten, niet welken rang het ensemble in zou nemen, zoo het van Regeeringswege niet geboycot en van Stadswege ruimer gesubsidieerd werd, doch uit welke zwarigheden zich die faam ontworstelt.
Het orchest moet een overmaat van werk doen in de provincie, waardoor zijn praestatie en psyche zeer ernstig schade lijden. Dit mag niet vergeleken worden met de rondreizen van een opera- of tooneel-gezelschap, die in hun geheel minder van toevallige zwevingen afhankelijk zijn, wier répertoire aan andere wetten gehoorzaamt dan het programma eener concert-instelling, dat altijd wisselt en dat zijn effect zoowel moet vinden in de rust der voorbereiding als in de rust der uitvoering. Ik zal niet beweren, dat men in de provincie juist die nadeelige gevolgen gewaar wordt, doch men bemerkt hier Donderdagsavonds te goed wanneer het ensemble eene tournée achter den rug heeft, zoowel aan de qualiteit der reproductie als aan de keuze van het programma en dit is reeds voldoende. Op sommige tijden van 't jaar heeft het orchest 't zoo druk met de Wagner-vereeniging, de Kon. Oratorium-Vereeniging, de Christelijke Oratorium-Vereeniging en andere verbintenissen, dat er nauwlijks gedacht kan worden aan repetities voor de symphonische concerten. Iedereen zal begrijpen welk aanhoudend gevaar daarin schuilt. En het rondtrekken zelf is den eenen keer nog deprimeerender dan den anderen. In Februari b.v. heeft het ensemble vijf achtereenvolgende reizen moeten maken met Max Schillings en Brettani, wier kunst 't over 't algemeen antipathiek gezind was. Zoo iets verheft den geest niet en zoo iets moest men van kunstenaars niet behoeven te vergen.
Vervolgens is het Bestuur door financieele overwegingen gedwongen om ter wille zijner abonné's composities aan te houden, soms een ware cultus te ensceneeren, welke op de stemming der spelers kwalijk reageeren; of verhinderd om die partituren op het répertoire te brengen, welke het orchest zouden vervolmaken en in plaats van een onartistieke routine in de hand te werken, de muziekbeoefening zouden verlevendigen.
Door dezelfde financieele overwegingen is het Bestuur niet eens vrij om zijn orchest samen te stellen gelijk het waarschijnlijk wil en gelijk het soms noodzakelijk is. Hoe lang hebben we niet gesukkeld met een bazuinen-kwartet daar een der blazers te oud was? Nu vragen de eerste violen, de violoncellen, de alten, de tweede violen aanvulling of verjonging. Moet een modern orchest daarenboven niet zes vaste trompetters hebben (verstoren de drie trompetters, die uit de boven-corridors terugkeeren niet altijd de illusie en de betoovering in Mahlers Eerste symphonie?) vier hobo's, vier fluiten, vier clarinetten, vier fagotten, een vollediger bezet slagwerk dat, evenmin als 't strijkkwintet, bijna nooit volgens de bedoelingen van den componist vertegenwoordigd is in de symphonieën van Berlioz o.a.?
De lezer ziet uit dit alles, hetgeen ik nog zou kunnen aanvullen (want ik sprak b.v. nog niet over het honorarium der kunstenaars), hoe 't meer is toe te schrijven aan de onuitputtelijke vitaliteit van 't orchest, dat het zooveel uitstekends verricht en zulken roem verwierf, dan aan de ‘levensomstandigheden’, die op velerlei wijze bemoeilijkt worden. De oppositie immers in de Tweede Kamer tegen de gevraagde subsidie was buitengewoon kleingeestig en des te kleingeestiger wijl het maar 10,000 gulden betrof, een bagatel in vergelijking met de sommen, die 't Rijk besteedt aan de plastische kunsten, een schandelijk bagatel in vergelijking met de schatten, waarmee andere naties hunne muzikale cultuur bijstaan en opstuwen. En tot mijn spijt kan ik onzen kunstzinnigen gemeenteraad ook niet bijzonder loven. Dit is des te verdrietiger, daar het alleen van de subsidie afhangt of het Amsterdamsche orchest niet alleen in 't nationale doch ook in 't internationale muziekleven zijn eersten rang krijgt. Want zijne beteekenis voor 't internationale muziekleven zal altijd een weinig eenzijdig blijven zoolang 't deze alleen dankt aan zijn spel en niet aan het actueele of wegwijzende zijner programma's, noviteiten en premières.
Het is inderdaad te wenschen, dat de fanfares van dit jubileum ver genoeg gehoord worden. 't Orchest zal bij de aanstaande feestuitvoeringen van 24, 26 en 27 April zijn Roelandshoren wel steken, gelijk 't kan bij groote emoties.
2 April