Emiel Hullebroeck, Gerard Hekking
De Russen hebben nog Rhapsoden om te improviseeren bij huwelijken, bij begrafenissen, bij 't vertrek der jonge recruten ‘die beweend worden als dooden’, en waarschijnlijk omdat het gezang daar een traditioneele instelling is, hielden zich de Russische romanschrijvers bezig met een psychologische analyse van de werking der muziek op zanger en hoorder en gaven aldus bladzijden, welke in de algemeene litteratuur zeer zeldzaam zijn. Maar de realiteit is zoo phantastisch bij temperamentvolle naties, dat men de vertellingen onwillekeurig beschouwt als fictieve vindingen en het spijt me op geen andere voorbeelden te kunnen wijzen nu men tegenwoordig zonderlinge meeningen uitspreekt over de muziek en hare sensaties. Ook de Vlaming Emiel Hullebroeck verweet onze moderne kunst, dat zij te ingewikkeld is, eene gemeenplaats, welke in elke redevoering der volkszang-propagandisten terugkeert en ook gebruikt wordt om de contrapuntisten-school, de praeraphaëlieten der muziek, in minachting te brengen. Dat men hierover te rationalistisch oordeelt bleek mij reeds uit de plannen van sommige lieden, die van eene concert-instelling een soort van lagere school willen maken voor 't volk, uit de boven geciteerde opinie van Hullebroeck, maar sterker nog uit de liederen, die hij maakte. De emotie, welke zij beoogen, is van zoo primitieve natuur, de techniek zoo onbeduidend, de ideeën zoo begrensd en stationnair, de teksten zoo minderwaardig, dat men de muziek als buitenmenschelijke macht en den hoorder als psychisch wezen, dat sommige emanaties niet af kàn wijzen, wel zeer gering moet schatten om dergelijke dingen uit te kraaien als hervormingen tegen de meesters van den stijl. Het voorbeeld Hullebroeck staat niet alleen en ook in ons land vindt men dergelijke verbeteraars, die met alles rekening houden, behalve met de betoovering, die onloochenbaar en dikwijls onafwendbaar is.
Hullebroeck werd ijveraar voor de volkskunst, een nuchtere zaak bij de musiceerende sociologen, welke voornamelijk beteekent volkszang, eene restauratie trouwens, welke vooral in onzen tijd van instrumentale muziek eenigszins belachelijk is. Men weet dat de monniken, toen zij Germanië christianiseerden, de grootste moeite hadden om die barbaren de antieke toonsoorten in te prenten en een einde te stellen aan de overheersching der uitsluitend instrumentale muziek, hunne volkskunst. Van toen af dagteekent de worsteling tusschen woord en instrument, waarvan bij de harmonisch geaarde Latijnen geen sprake kon zijn, en die in de Germaansche landen gedurende de heele middeneeuwen is voortgezet. Men kan zelfs de opkomst van den coloratuur-zang in de zestiende en zijn hoogtepunt in de zeventiende eeuw beschouwen als een laatste poging van de stem om te wedijveren met het nog niet geheel ontwikkelde speeltuig en den voorrang te behouden, welke zij ten slotte verloor. Toen verdween het Woord en zijne wetten, ondanks het streven van Gluck, dat slechts negatieve resultaten gaf, toen kwam de volkskunst aan het bewind met hare andere tonaliteit en hare ‘Gassenhauer’, welke Beethoven, Berlioz en Mahler tot de spiritueelste spraak hebben opgevoerd en gelouterd, welke op meer aardsche wijze gevierd wordt in de opera en de operette. Au fond is dus iedere inrichting, waar muziek gemaakt wordt, eene democratische en de demagogen zouden de volkskunst beklagen, die in deze periode haar hoogsten bloei beleeft? Dit is geen inventie, want men bezoeke populaire concerten om te zien hoe de ingewikkeldste (ook werken van Palestrina, naar welke zelfs de musicus niet analyseerend kan luisteren) enthousiast en onbevangen worden toegejuicht!
Ik zie daarom in al zulke propagandistische handelingen niets dan nuttelooze dilettantismen en kan niet met veel bewondering spreken over een bard, die voor een deel der bourgeoisie, een aantal z.g. volkswijsjes komt spelen van het blad. Deze menestrels der twintigste eeuw herinneren me op gruwelijke wijze aan eene achterstalligheid der hedendaagsche ‘uitvoerende kunstenaars’. Herinnert men zich wel dat vroegere instrumentalisten ook improvisatoren waren en dat nog Mendelssohn (die de laatste genoemd mag worden) aan 't hof van Victoria van Engeland uit het gezelschap een thema kreeg om aan 't klavier een instantanée te geven, welke niet minder bekoorde dan een overwogen sonate? Vraag dat een tegenwoordigen pianist, of vraag dat Hullebroeck! Hij keurt de kermis- en marktzangers af, die coupletten galmen voor een geschilderd moord-tafereel en zou misschien gelachen hebben om de zigeunerin van wie Marie d'Olénine d'Alheim verhaalt in ‘Le Legs de Moussorgsky’ die voor 't paleis van justitie te Fontainebleau haar man bejammerde, die pas wegens diefstal veroordeeld was, van 's morgens tot 's avonds met een opengekrabd gezicht melopeeën zong, welke men had kunnen noteeren, en noch door de vroolijkheid der omstanders noch door een gendarme te bedaren was. Ziehier een stuk natuur. Zoek deze trouwens eer in de volkszangen van den genialen Moussorgsky dan bij Hullebroeck.
Men kan zeggen, dat de muziek, welke Gerard Hekking in de phase, die zijn temperament gedurende de laatste jaren aannam, het volmaakt zal spelen, nog geschreven moet worden Er is eene tragiek voor te bewonderenswaardige meesters, die niet tijdig hunne vertolkers vinden en ik zie hier hetzelfde in omgekeerde richting. Hekkings sensitivisme heeft zich in die mate ontwikkeld, dat zich haast geen enkele muziek zoo aansluit bij zijn geest en zijn verlangens, dat hij zijne stemmingen geheel spontaan kan uiten. Hij werd langzamerhand te fijngevoelig om weg te droomen in de academische rythmiek, ook al schrijft ze de eerste kunstenaar, en een metrum zoo vrij en licht-golvend hij het vraagt, bestaat nog niet, bestaat ten minste niet in violoncel-concerten. Het is gelijkelijk gesteld, dunkt me, met zijn aspiraties naar de melodie, eene melodie ijl als moorsche arabesken, eene melodie wier lenig accent en lijn de vlugge nuances van zijn stokvoering niet hindert. Maar zulke melodieën bestaan ook niet in violoncel-concerten en Hekking zoekt ze wellicht te vergeefs. Eveneens zit deze buitengewone speler, die zelf componist moest zijn, vast met de gebruikelijke expressie der tegenwoordige muziek. Hij kan zijne intonaties wijzigen en verdeelen gelijk 't geen enkel auteur van solistische werken verlangt en die schaduwende of stil weerlichtende contouren, welke herinneren aan de toekomst-reflexen der allermodernsten als Busoni, zijn voor Hekking een dwang geworden zijner vibreerende natuur.
Daarom metamorphoseert hij Bach tot den ragfijnsten en meest Italiaanschen mijmeraar der achttiende eeuw, daarom hoort men hem 't gaafst, wanneer Debussy af en toe een solistische fiorituur schrijft voor de violoncel, daarom is Hekking de eenige cellist om de solo uit Diepenbrocks Gijsbreght (zonder broeder Peters gebed te vereenzelvigen met La Mer!), deze melodie, welke in hare subtiele dictie en zwevingen nog geïsoleerd staat in de litteratuur, te vertolken met het schroeiende en ranke timbre, dat zij vergt.
Deze horoscoop verlove me Hekking naar aanleiding van zijn optreden met het concert van Dvorak. Hij weet evengoed als ik, dat dit stuk op den duur niet voldoet, wijl de melancholie er even zwak zingt als de vreugde, wijl 't bovendien uit technisch oogpunt bijna nergens onbetwistbaar klinkt. Dvorak is een der menschen, wier voorrecht 't is, medegebouwd te hebben tot de constellatie van Gustav Mahler en diens kosmische verschijning. En hoe Hekking het ook speelt, met of zonder Slavisch sentiment, want hij wisselt dikwijls door zijn impressionistischen aard, hij kan dit werk niet beter maken dan het is. Ofschoon niet primavista reproduceerend gelijk veelal anders, had hij wederom zijne zeer persoonlijke en emotioneerende oogenblikken, maar in weerwil daarvan liet hij de muziek bij verschillende passages buiten zich omgaan, alsof ze hem zelf 't minst boeide. Dit kon niet alleen de psycholoog observeeren, doch ook de criticus, die de intensiteit van Hekkings klankenval wilde meten aan een vroeger waargenomene. De individualiteit van dezen cellist is echter ruim genoeg om zulke inzinkingen te heffen met de sonoriteit van zijn instrument of met zeer intellectueele omlijning van den toon. Hieraan dankte de kunstenaar een even geestdriftig succes als vroeger, niet enkel van de hoorders doch ook van het voortreffelijk begeleidend orchest.