Requiem van Verdi
Het Romaansche verdwijnt hoe langer hoe meer uit onze concertzalen. De Duitscher, schuilend achter Wagner, dien hij niet begreep en verkeerd uitlegde, bekampte en verdreef alle Latijnsche schoonheid, passie, bekoorlijkheid, phantasie, zon, plastiek, meditatie, welke vervangen werden door het phlegma der brute kracht, ‘das Maximum der Barbaren’ en eerst de symphonie overrompelde, toen de opera, alles vandaliseerend, melodie, kleur, enthousiasme, alles vergrauwend, uit naam van Wagner, wien men ten slotte (het is te paradoxaal!) den verstarrenden en almachtigen invloed van Brahms zou willen toerekenen.
Onze ooren zijn moe van Reger, Richard Strauss, Scriabine, Schönberg, Brahms, Schumann, en anderen, die dezelfde aesthetiek vertegenwoordigen, hoewel in verschillende lijn werkend, een onafzienbaren kommer van logge psyches en logge kunst, meesters zonder twijfel in de techniek huner muziek doch jammerlijke dilettanten in kennis en uitbeelding van het schoone. Er zoo kon het Requiem van Verdi, dezen dilettant, vergeleken met bovengenoemden, in den ‘Tonsatz’, maar meester in weergave van de schoonheid, een geluk worden en een opflakkering van oude vreugde.
Men kan de hoofdstemming van Verdi's Requiem vereenzelvigen met de Gregorisaansche lijkmis en in de muziek de opvatting terugvinden: ‘In tiefer, heiterer Ruhe will ich den Augenblick erwarten, der mich ruft. Ich will sterben wie ein junger Dichter’ (Novalis), het is muziek ‘sentant la mort et les roses’ (Barrès), het zwaard is hier tot bezielenden tooverstaf geworden en de asch der aardsche rozen de grond der hemelsche. Verdi was romanticus en schreef zijn Dies irae en den Tuba mirum spargens sonum als een woesten roep, de eenige trouwens, die weerklinkt in dit werk, waar de dood melodisch zingt, stil en mild is, geheimzinnig, zacht en verlokkend als de nacht. Hoe kan men dit werk theatraal noemen! Is de muziek dan gevonnist in deze grijze eeuw om hard, koud en apatisch te gebaren, wil zij geprezen worden? Verdi vond voor den Libera animas eene slanke, klare en diepe melodie; zal dit den componist eer verweten worden dan een Angelico, die op zijn Laatste Oordeelen (dit beteekent een Requiem immers in de muziek) de blijdschap meer uitbeeldt dan de schrik, de rijen der zaligen liever schildert dan eene verdoemenis? ‘Alle Menschen werden Gott sehen’ was de meening van Mahler. En waarom zou het Sibyllijnsche Liber scriptus proferetur niet liefelijk mogen klinken voor wie geloof, hoop en liefde nog niet gestorven zijn?
Er bestaan in de muzieklitteratuur slechts weinige werken van zoo simpele factuur en meesterschap als Verdi's Requiem, eenvoudiger en concreter op vele plaatsen dan Mozart. Men treft er geen miniatuur aan, nergens een vermoeden van polyphonie, nergens eene instrumentatie in modernen zin: het zoeken van coloriet. Niettemin ontbreken deze kunst noch de perspectieven der emotie noch het symbool der ziel. Dit is het geheim der Italiaansche cantilene, hare tallooze, verrassende wentelingen en honderdvoudige mogelijkheden van expressie; het geheim van zijn genie, die verborgen veelheid van detail-werk. Hoe luguber klinken de holle octaven van alt en sopraan in den Agnus Dei! hoe schamel en innig de quint-parallellen van Oro supplex! Welk een wonderlijke inval om dat troostvolle, droevige violen-trekje (de keerzijde van een Wagneriaansch motief; of Wagner ook Italiaansche elementen had!) uit het begin van den Requiem bij 't slot van den Libera te doen herhalen door de sopraansoliste! En deze techniek is toereikend voor alle momenten van het doodendrama, voor de hymne Te decet, voor exclamaties van Hostias et preces (hoe is hier de zuidelijke straatroep vergoddelijkt!) voor den uitzinnigen, heiligen hartstocht van Salva me fons pietatis, waar hij de intensiteit en wildheid van Mahlers smeekbeden evenaart of aanvoelt! en de even opschemerende pastorale Inter oves locum praesta: deze Italiaan was geniaal! Maar waardeert men deze naïeve melodieën, deze naïeve en sublieme middeneeuwsche visies - een kramer, die voor God zijne offers en gebeden (hostias et preces) uitgalmt - zulke mystiek en levensgroote allegorie?
Willem Mengelberg heeft het Requiem gedirigeerd met bijzonderen gloed en toegenegenheid, wat bij zijn Latijnsch temperament niet behoeft te verwonderen. Hij kan verzinken in eene melodie, gelijk dat geen zijner executanten vermag, martiale passages doorsidderen en schokken en alle affecten opvoeren tot hun opperste waarde en uitdrukking. Zijn koor (Toonkunst) was in de beste condities, afgezien van eenige schuchterheden der alten. Van zijne solisten muntte in de eerste plaats uit Gerard Zalsman door gevoelige artisticiteit. Hij hief den Libera animas aan zonder accent en bijna neuriënd, een buitengewone gedachte. Zalsman was ook zeer goed bij stem. mevr. de Haan-Manifarges zong als mezzo-sopraan de lage gedeelten harer partij schitterend, de hooge moeilijk en minder senoor. Men had deze partij dubbel moeten bezetten. Ik kan mevr. Noordewier roemen, terwijl [de] tenor, dr. M. Römer, meermalen de zuiverheid van het soloquartet in gevaar bracht. Hij bedoelt het goed maar zijn stem weigert, wat in Duitschland veelvuldig voorkomt; ze is schraal en hard, in het kopregister zelfs wezenloos. Tot applaudisseeren scheen men op deze uitvoering niet gezind. De Hollander houdt van ‘stemming’ en verstaat daaronder alles wat van opgetogenheid afwijkt. De minnaars van het enthousiasme konden zich ergeren aan een onbeschaamde ‘stemmingsvolle’ stilzwijgendheid, tot na den lyrisch mijmerenden, processioneelen Agnus Dei, waar de klank gedurig breeder golft naar het licht, een bewonderaar losbrak en door enkele onstuimigen nagevolgd.... gesmoord werd in gesis.