Iberia van Claude Debussy
De verschijning van Debussy viel samen met Gevaerts nasporingen der Grieksche muziek, met de reconstructie van het Gregoriaansch door de Benedictijnen van Solesmes, met Expert's opdelvingen der oude drukken en manuscripten uit den tijd der Fransche Renaissancisten. Een zelfde antiquiseerende richting zag men in Duitschland ontstaan, maar 't zij dit land niet de nauwlijks onderbroken cultuur en traditie bezit als Frankrijk, of 't zij die richting van de Germaansche cultuur afwijkt, de representatieve componisten kwamen er niet mee in contact, zij zetten zich integendeel vijandig schrap, Richard Strauss ondanks zijn beweerde afstamming van Wagner (die de omwenteling voorzag en aanvoelde), Brahms en Reger ondanks hun successie-rechten op Bach en het Duitsche volkslied. Maar zij begrepen Bach verkeerd en de tijd die herleven ging lag ver vóór Bach. Het is de eeuw der polyphonie, van de geconcentreerde, phantastische en tienvoudige passie, de polyphonie, welke de verstrengeling is en het samenklinken van verscheidene hartstochtelijke en melodieuse psyches.
De renaissance van dit vroegere beginsel, dat door gebreken der techniek onvoltooid bleef liggen, had men liever zonder omwegen zien geschieden. Maar een deel der menschheid moet oververzadigd zijn geweest van drie honderd jaren monodie, absolute melodie! Misschien is 't ook een noodwendigheid dat iedere ontwikkeling of hervorming der muziek aanvangt met het rythme en tot 't rythme beperken zich hoofdzakelijk de uitkomsten der Benedictijnen, van Debussy, en Gevaert. Welk een waarde deze geniale onderzoeker toekende aan de antieke rythmiek, blijkt uit zijn eigen woorden: ‘Je suis convaincu qu'une intelligence complète de la contexture rythmique des oeuvres de nos grands musiciens classiques n'est pas possible sans une étude soigneuse de la rythmique d'Aristoxène: une théorie moderne du rythme n'existe pas.’
Men heeft alle reden om Debussy te beschouwen als antagonist der mathematische en ongevoelige metriek, welke pl.m. 1600 hare invasie deed. Den tegenwoordigen stand van het vraagstuk kan ik den lezer niet beter verduidelijken dan door een citaat van een hedendaagschen geschiedschrijver, die in vele opzichten opmerkzaamheid verdient: Maurice Emmanuel, Histoire de la langue musicale, een gelukkige synthese van de geheele toonkunst. Het rythmische vierkant is een uiting van de allerprimitiefste cultuur. Welnu, de componisten van Griekenland toonden al vroeg het verlangen om te ontkomen aan dien rythmischen dwang. Ze hebben hem laten regeeren in de populaire orchestiek, waar hij rechten had, doch elders hebben zij er zich volkomen van losgemaakt. Wat zouden ze zeggen, als zij konden aanschouwen dat wij nog leven onder het regiem van 2-4-8! zij zouden over onze rythmen oordeelen als over onze toonladders en ze kinderachtig noemen. Onze solfèges zouden hun gelijk geven. De theorie van het ‘sterke maatdeel’ zou hun enkel geschikt lijken voor de gezellen van Komos, die na een bittertje den goddelijken Bacchus vierden en den vloer beukten in effen en vierkante passen....
Het is waar dat de werken der moderne meesters deze kinderachtige pedagogie dikwijls verloochenen en dat na Berlioz en vooral na Wagner de dagen der tyrannie van 't vierkant geteld zijn. Maar zij liet zulke sporen achter, dat de verachting, waarmee het publiek zeer schoone werken van tijdgenooten verwelkomt, veeleer is toe te schrijven aan de afwezigheid der quadratuur in deze composities dan aan den rijkdom der polyphonie of de nieuwheid hunner melodische vormen.
Zoo de ‘fatsoenlijke lieden’ van het Athene der vijfde eeuw voor Christus behagen konden scheppen in den uniformen dreun der militaire marschen, in het hossen der Bacchanten bij de Dionysische feesten, in de blijspel-dansen op de heilige formule 4 + 4, - van hunne componisten en dichters verwachtten zij wat anders dan sterke maatdeelen en vierkante zinnen. Terwijl het moderne publiek, in massa, bij dat rudimentaire stadium der rythmiek bleef stil staan en er nauwlijks over heen begint te komen, wist het Atheensche volk de andere rythmiek te waardeeren, even levendig als de beroepsmusici, gelijk we zagen, de andere muziek wisten te schatten.
Dit voorloopig naar aanleiding van Debussy's Iberia, een levensgroote en warme evocatie van de Spaansche straten en wegen, nachten en feesten, welke door het Concertgebouw-orchest volmaakt zou zijn weergegeven als Mengelberg zich niet te eenvormig beperkt had tot de ‘sterke maatdeelen’. Deze verfraaien misschien Brahms en de achttiende-eeuwsche muziek, doch we kennen geen andere richting, waarmee deze populaire opvatting overeenstemt, allerminst die van Debussy. De hoorders mogen zich Iberia ongeveer tienmaal boeiender voorstellen, want nooit zag men den dirigent zich in die mate onthouden van alle rubato en intelligent meeleven in den klank. Dit is zeer jammer omdat er van ‘La Mer’ enkel aangename herinneringen resten en wijl Fransche muziek dit jaar wederom zelden ter uitvoering komt.