Jan Ingenhoven
Op de aanstaande uitvoering van het Concertgebouw-sextet (Woensdag 13 November) zal o.a. een van Jan Ingenhovens laatste werken gespeeld worden, een stuk voor fluit, hobo, clarinet, hoorn en fagot, dat onlangs verscheen in 't Wunderhornverlag te München. De muziek is impulsief, melodieus en modern. Dat moderne is Ingenhovens originaliteit, welke zich niet uitte als versch stijlprocédé, nieuw individualisme, maar eenvoudig als beheersching van de geheele hedendaagsche techniek en een sterke, eigen visie. Ingenhoven schrijft geen locale muziek en heeft in dit opzicht het imperiale en wijde van geste, dat de groote meesters eigen is.
Anders had hij wellicht dit quintet niet gecomponeerd, welks zangrijke spontaniteit nog stijgt in beteekenis, wanneer men het kan hooren als een gedeelte van zijn psyche, die in onuitgevoerde partituren verscholen blijftGa naar voetnoot*). Want het wijkt eenigszins uit de lijn van zijn vorig werk door de toenadering tot den madrigaal-toon, het oude, nobele en vroolijke chanson. Men mag het zoo beschouwen, wijl de factuur aan de vroegere contrapuntiek herinnert, en Ingenhovens veelzijdigheid waardeeren daar hij het blijde, printanière troubadours-accent even goed spreekt als het romantische, dramatische; die verscheidenheid moet trouwens herdacht worden, zoolang er van Ingenhovens composities ongeveer niets bekend is in ons land.
Het quintet staat in één deel, dat vier phases geeft, waarvan alleen de derde, een kort en komisch intermezzo beduidend afwijkt van het hoofdthema:
In de overige phases wordt deze mooi gewelfde, lange melodie doorgevoerd als een soort van cantus firmus, die slechts weinig verandert. Bij 't begin van het stuk klinken intonaties van dit thema, afgewisseld met breede en warme melopeeën van de solo-clarinet. Voor 't eerst treedt het afgerond op in den Allegro moderato (hoorn, daarna hobo, etc.) omspeeld door allerlei geestige melodieën en rythmen; dan volgt bovenbedoeld rinkelend intermezzo; 't slotgedeelte, dat hier aansluit, kan gelden als epiloog, waar 't thema allengs verdwijnt zooals 't kwam, tusschen zacht-lyrische exclamaties.
De stemming is poëtisch en schertsend; de bouw staat door zijn klaarheid dichter bij den klassieken vorm (uitzondering voor Ingenhoven) dan de bewerking, die onafgebroken contrapuntisch en polyphoon is, licht en doorzichtig bij alle verstrengelingen van rythme en melodie, nooit schoolsch, en voortdurend bekoorlijk van klank; een prachtig voorbeeld van moderne kamermuziek.