Alexander Scriábine (geboren 1872)
De ‘Prométhée, le poème du Feu’ van Scriábine was aangekondigd als eene koe met vijf pooten en het scheelde niet veel of hij maakte furore, wat Scriábine, die er uitziet als een alledaagsch heertje, zonder den Lucifereaansche kop van Berlioz of het Caesareaansche profiel van Wagner, en tot zijn zeven en dertigste ook alledaagsch componeerde, maar sinds eenige tijd leeft in den overtreffenden trap en zich uitsluitend met nieuwe kunsten ging bezig houden, nog verder van de wijs kan brengen. Lees het programma-boekje van het Concertgebouw, dat tot nu toe geen enkel woord van waardeerende exegese bevatte over Claude Debussy of de moderne Fransche kunst en waar men nu opeens alle termen welke sinds twintig jaar ongeveer die progressieve richting hadden moeten inluiden, uitschudt over het levend-sprekend menschenhoofd van Scriábine.
Hij phantaseerde een eigen nieuwe toonladder, zegt men daar:
c, d, e, fis, a, bes,
waarin de a echter geen essentieel onderscheid veroorzaakt met de heele-toon-scala van Debussy, en die slechts wat minder consequent en logisch dan de gamma van La Mer en Pelléas et Mélisande gebaseerd is op de invoering der 7de, 11de en 13de boventonen.
Zoo staat het eveneens met het ‘grondaccoord’ van Prometheus:
c, fis, bes, e, a, d.
Dat is de opeenvolging in quarten van boven gegeven toonladder, een accoord, dat waarlijk te veel overeenkomst toont met de quarten-accoorden van Arnold Schönberg, die ze tersluiks af keek van Debussy, om gebazuind te worden als eene ontdekking van Scriábine, hoewel 't onbekende ook hier nog immer 't leeuwenaandeel vormt. En het is even onjuist gesteld met de bewering van den averechtschen commentator, dat Scriábine de harmonie-methode bedacht, welke geen verband meer houdt met het gebruikelijke dur-en-mol; want dat is geen uitvinding van den Rus, doch een (onhandige) toepassing en navolging van Debussy's techniek, welke deze meester reeds beoefende toen Scriábine nog Schumanniaansche mopjes schreef.
Inderdaad, wanneer deze onextatische Scriábine zoo fascineerend en voortreffelijk componeerde als de Franschman, en niet enkel zijn allures nadeed, waarom zou men hem niet gaarne een epigoon noemen en zijn werk prijzen? maar het kost veel minder moeite om de klanken van dezen ‘principieelen’ omwentelaar terug te leiden tot Schumann-Brahms.
In Scriábine ziet men den gemaskerden volgeling van die kleine Duitsche Romantiek, welke het miniatuur zette en uitbeeldde achter een vergrootglas, haar eerste eigenschap. Daardoor ontstonden de neoclassicistische variaties voor orchest, die in wezen niets zijn dan geïnstrumenteerde pianostukjes, en de opgeblazen symphonieën, welker thema's en doorvoeringen tot het gemoedelijke kader behooren van sonate, trio, quartet. De aesthetiek van Mendelssohn-Schumann-Brahms bleef immers altijd rusten op de huishoudelijke verbruiks-kunst! en als Scriábine zich voor zijn ‘Mysterium’ waarvan Prometheus de voorstudie is, ‘een kunststempel van reusachtige afmetingen’ droomt, waarin de ‘kunstgemeente tegelijk uitvoerende en genietende’ zal zijn, wat is dit anders dan de genoegelijke huiskring bekeken door een vergrootglas?
Tusschen Alexander Scriábine en Arnold Schönberg vindt men nog een andere overeenkomst dan hun impotentie en onnoozele quarten-accoorden. Gelijk Schönberg, de schetterende modernist, die ook begon met een brave, tamme kunst, zijn leerboek der Harmonie ontwerpt volgens een volkomen verouderd, traditioneel plan, allengs de theorieën wijzigt om te belanden bij den hedendaagschen stijl van hem en zijn leerlingen, zoo veranderde Scriábine in den loop zijner werkzaamheden de theorie, maar behield het systeem. De melodie van Scriábine b.v. is wel samengesteld uit ongewone, extravagante intervallen, doch wijs me een spontane, ongekende groepeering der melopeeën, een nieuwe indeeling der rythmiek, waardoor Debussy en Jan Ingenhoven belangrijk en origineel componeeren. Men vindt het nergens; integendeel: de wisselingen van maat en tempo, het horten der kreupele thema's, de ongehoord magere éénklank, de kuchende motieven staan in een zoo schaamteloos quadraat van periodes, dat zij de concreetste machteloosheden van Schumann overtreft. Nergens een verrassende contour, nergens een verwonderende wenteling of geheimzinnige combinatie van stammen. Slechts in dit opzicht schijnt hij me iets ‘principieel nieuws’ te brengen daar een dergelijke vermomming van reactionnaire en waardelooze sympathieën nog niet voorkwam.
Ik verwijt zijn orchestratie hetzelfde gebrek: hard, oppervlakkige, drooge kleuren, en de neigingen van een maniak. De geheele Prometheus is eigenlijk niets dan één ‘reusachtig’, traag tremolo. Hebt ge zijn bekken-tremolo's gehoord? om voor altijd den hekel te krijgen aan dat gouden klank-effect, dat me hier deed denken aan de starre trillingen van een stoomhamer! Hoe weinig bereikt hij door zijn acht hoorns, vijf trompetten, door zijn orgel, zijn piano, welke hij even gemaniereerd en conventioneel gebruikte als zijn oogenmimiek in de romance van het piano-concert. En vergelijk de aanwending van orgel en piano met de derde symphonie van Saint-Saëns! wat bereikt hij door zijn koor - vergelijk 't met de Sirenen - zelfde procédé - van Debussy! door zijn opgehoopte massa - vergelijk 't met de Derde, Zevende en Achtste van Mahler! Ik ontken niet, dat de plotselinge inzet van het fortissimo tutti en 't kraaien der trompet, opjoeg, meesleepte, maar als er op dat oogenbjik een lichtkroon naar beneden stortte, of 't podium zakte in, dan werd de emotie nog grooter, wijl ze als soort behoort tot de bioscoop-sensaties, wier eindpunt paniek is.
Men zegt ('t programma) dat Scriábine eene ‘Gesamtkunst’ zocht, niet in den zin van Wagner, die muziek, poëzie en plastiek verbindt, doch ‘de symphonie in tonen’ (! er hangt bij den modernen kunstkring een sonate in verf) wil verrijken en verduidelijken door een symphonie in kleuren, en dat ‘de neventitel (Poème du Feu) van het werk wellicht een toespeling is op het feit dat hier voor de eerste maal getracht wordt om een symphonie in tonen (!) door een licht- en kleuren-symphonie te doen begeleiden’.
Zooals men weet is het verband tusschen toon en kleur een oude onopgeloste vraag voor de aesthetici, omdat de associatie zoo individueel en twijfelachtig is, dat men de tenorligging o.a. rood en groen tint. Een soort van kleur-muziek bestond reeds in den pyrophon van Kastner, waar gasvlammen van verschillende lengte geluid maakten en de geschiedenis van het kleuren-klavier zelf telt al jaren; Scriábine zag het instument weer door zijn vergrootglas.
Nu krijgt men echter geen aangenaam idee van de princiepen des auteurs, wanneer men leest, dat iets zoo principieels voor zijne ‘Gesamtkunst’ als de Tastiéra per luce (lichtklavier) volgens een nota in de partituur desnoods mag wegblijven en insgelijks het koor. Dat zijn ‘reusachtige’ concessies! 't Spijt me ook, dat het apparaat gecompliceerd en kostbaar is, waarom nog niet kon worden vastgesteld in hoeverre dat lichtklavier afstamt van Max Reinhardts befaamde zoeklichten of tot de idiote effecten behoort. Het schijnt me overigens, dat in de meeste opera's van Wagner het idee van Scriábine reeds lang bewust wordt toegepast, zij 't dan niet van 't notenblad en met een doremifasollende Tastiéra.
Scriábine doet graag alsof hij alles op den kop zet, hij definieert b.v. de extase als ‘verhoogd zenuw- en gevoelsleven’ een omschrijving welke niet alleen tegen de etymologie van extase indruischt, doch ook tegen het pathologisch begrip en de beteekenis welke reeds eeuwen geldt. Maar Scriábine moet verstandiger, expansiever en genialer worden. Hij verzinnebeelde nu in Prometheus het ontwaken der geestelijke krachten door de scheppende energie van den mensch (het is zijn 60ste opus!) en ik hoop dat hij eens iets goeds gaat componeeren. Er bestaat weinig kans, want hij speelt slecht piano, ongevoelig, zonder phantasie en mathematisch. Ik hoop eveneens door dit artikel te hebben aangetoond dat de programma-boekjes van het Concertgebouw nog altijd verkeerd geredigeerd worden; ook, dat het niet bepaald noodig is, dat Mengelberg en het Concertgebouw zooveel nota nemen van Scrábine. Er werd onophoudelijk en langdurig gerepeteerd voor Prometheus en ik kan werken citeeren van Bruckner en Debussy welke, ofschoon tienmaal moeilijker dan het vuurpoeem, in 't voorbijgaan zijn ingestudeerd - en slordig gespeeld werden. Bovendien is Scriábine's gerekte eerste symphonie, een onexpressief conglomeraat van Wagner en Brahms, binnen korten tijd voor den derden keer herhaald. Dit is onnoodig, doelloos en kan de belangstelling moeilijk vermeerderen, door welke het Concertgebouw moet bloeien.