Wanda Landowska
Er waren zoovele en gewichtige dingen te reconstrueeren bij uitvoering van achttiende-eeuwsche muziek, wanneer men zulke herstelling ernstig voornam, dat men zich niet in de eerste plaats zou bekommeren over den vergeten clavecimbel, een derde-rangsch onderdeel, er ten minste geen strijdpunt van behoeft te maken, want door de aanwending van dat instrument is een concert nog niet gestyleerd. Hier trouwens, in tegenstelling met andere landen, bleef hij van af den beginne onaangevochten en men verbaast zich zelfs niet als er in de Matthaeus-Passion één clavecimbel speelt te midden eener geheel onhistorische bezetting. We stellen dan ook veeleer de vraag of de achttiende-eeuwsche kunst de fanatieke huldigingen verdient van eene Wanda Landowska en andere ijveraars.
Zij vertegenwoordigt in elk harer uitingen de cultuur der monade, de monade in rythme, motief, thema, harmonie, orchestratie, de monade in bouw, de monade in uitdrukking en emotie; de monade bovendien, welke geen vensters heeft, die slechts haar eigen wezen, eigen leven als beweegkracht kan volgen, onaantastbaar voor alles wat rond haar bestaat. Wanneer men Leibnitz' theoreem der wereld-conceptie leest (Leibnitz en Bach waren tijdgenooten) schijnt het alsof de wijsgeer eene fuge, eene suite, eene aria etc. van Bach ontleedt en men verwondert zich over de toevallige coïncidentie van twee verschijnselen, welke zoo weinig gemeenschap met elkaar hebben als muziek en philosophie.
Maar wat doen wij sensitieve menschen met een mikrokosmisch eenheidsbeginsel? Onze gedachten en huiveringen werden sneller en williger, zij wisselen gedurig en keeren altijd anders terug, de sensaties branden wit en rood en flakkeren in den wind, de ontroering schrijdt niet meer op effen stappen doch breekt uit, we vergen melodieën in een avontuurlijk veelvoud, en het herwonnen makrokosmische leven.
Van dit standpunt beschouwd zal men eene Wanda Landowska per slot meer waardeeren als precieuse figuur dan als kunstenares. In haar condenseerde zich het wezen van 't achttiende-eeuwsche menschdom, dat zich in hoofdzaak vermaakte met theologie; de liefde voor het idée-fixe, voor het roerlooze, voor het onverbreekbaar continuum van een gekozen lijn of motief, voor het eenvormige. Landowska is een musiceerende monade, verandert nooit en blijft overal dezelfde; zij stroopte weer even sierlijk en koel hare mouwen op, toen zij begon, als 't vorig jaar, poetste even zorgvuldig de toetsen met haar zakdoekje, de tempi waren geen tel sneller of langzamer en even gestrekt, de schakeering van licht en donker even uitgerekend.
Men zou zulke middelmatigheid verfoeien in elk ander mensch dan Landowska, die haar bedaarde, stille psyche wist te hullen in het mysterie van iets kostbaar-bedachts. Dat dit geen muziek is weet ik wel, maar wat vergeeft men niet aan een pittoreske vrouw die ons een periode, welke tot nu toe niets had van den dood dan het kille, gevoellooze en automatische, kan omlooveren met warme schemering en nekromantische suggestie. Want de achttiende-eeuwsche clavecimbel herinnert aan de penetrante monotonie van de fluit der slangenbezweerders, gelijk de oboi d'amore, oboi da caccia, zooals Bach c.s. ze gebruikten, dat smartelijk levensvergetene neurieën, van een stemming, welke a-muzikaal is, b.v. de melancholie van Hamlet. En combineer dat nu met eene kunst, die het toenmalige leven waarvan men een dansende gratie maakte, verlangd heeft: trippelende rythmen en eentonige melodiek, dan ziet ge de meest phantastische mengeling van leven en dood, welke ooit door een tijd gemaakt is, en die nauwkeurig het mesmerieke bestaan verbeeldt van de geheele achttiende eeuw, wier schoone lijf bij den eersten roep der revolutie in verrotting viel, naar het verhaaltje van Poe.
Van den practischen kant bekeken is de reconstructie van den clavecimbel minder gewenscht dan een herbouwing der piano's uit den tijd van Beethoven en Chopin. Deze gaven een mooier timbre, klaar en melodieus-schel, dan de tegenwoordige fabricaten, die te zwaar en dof getimbreerd worden. En in het vervloeiende, wazige klankbeeld van den hedendaagschen vleugel en de clavecimbel hoort men meer overeenstemming, dan tusschen beide bedoelde instrumenten en een ouden Erard van omstreeks 1840. Deze laatste heeft de schelle toon zonder het neuzelige en geeft heldere, doorzichtige samenklanken, zoodat Wanda Landowska's propagandistische passie wel eens kon berusten op een voorbijgaande vergissing van haar en haar zoekende tijdgenooten.