Max Reger
Mengelberg gaf nog eens een noviteit van Max Reger, een der weinige hedendaagsche componisten, wien het aan alle enthousiasme en effect op de menigte blijft ontbreken, een auteur niettemin die voorspoed heeft, want een sterk aantal bevorderaars der kunst, die Mahler verdonkeremanen, Richard Strauss tegen heug en meug toeneigen en een opvolger zoeken voor Brahms, lonken naar Max Reger, den soliden leerling van Hugo Riemann; en Reger kreeg langzaam-aan eene reputatie van modernist! Wie had ooit gedacht dat er uit de school van Schumann en Brahms moderne muziek zou klinken? Maar inderdaad: men begrijpt hem niet, en ofschoon hier de ontoegankelijkheid toevalligerwijze samenvalt met psychische impotentie van den auteur, redeneert men zoo: (werkelijk!) Reger volgt (zijdelings) de richting Bach; Bach begon pas 100 jaar na zijn dood begrepen te worden, ergo kan het nog geruimen tijd duren, voordat men Regers genialiteit op voldoenden prijs stelt; moraal voor conservatorium-leerlingen: componeer in dien stijl dan wordt ge over 100 jaar gewaardeerd. Zulke intellects-proeven en stompzinnigheden zijn natuurlijk gereserveerd voor het muzikale wereldje; de andere kunsten lijden er niet aan.
Reger is dus nog ‘probleem’ en eenigen tijd geleden zijn er in Duitschland uitvoeringen gegeven van Reger-muziek, waarbij hetzelfde stuk herhaald werd, opdat men 't beter zou ‘begrijpen’. Begrijpen, geloof ik, sluit verwondering uit, of eindigt de verwondering; doch is emotie zonder verwondering bestaanbaar? En wijs me nu aan wat er onduidelijk is in Regers manier. Hij neemt een motief, - 't komt er niet op aan of 't een ziel draagt of plastieken vorm, het karakter wordt enkel bepaald door de beweging, wijl zij gevoelige schakeering niet kennen - en hij trekt den wortel uit dat motief (Reger is de cubist der componisten) logisch, overvloedig, helder, onfeilbaar, monotoon, willoos en vervelend.
Mengelberg introduceerde den ‘Symphonischer Prolog zu einer Tragödie’ (opus 108). Een nader onderwerp is niet aangeduid en men heeft dus geen last van toespelingen; men sla ook geen acht op den overbodigen titel, omdat men anders doolt in een labyrinth van nuttelooze veronderstellingen; ik herinner er slechts aan dat Reger door vollediger aanwijzingen te verwaarloozen de phantasie verlamde in plaats van ze ruimte te laten en verklaar den vagen titel uit de overweging, dat een neo-classicist geen programma-muziek zal schrijven, al wordt hij honderd-twintig jaar. Dit eene staat vast: het is een tragisch stuk; de tegenwoordige Duitscher observeert maat noch beperking en in den Proloog van Reger hoort men meer gekreun en verwenschingen dan in Koning Lear en Richard III te zamen.
Dit maakt het stuk wat drakerig. De actie circuleert om een grondidee, dat na een forschen slag opmijmert uit kerkhofstilte, die na drie maten wordt weggebrald door een tutti van het stommelend orchest: een contrast dat als absolute muziek aannemelijk is, doch zoo men eenmaal een beteekenis vooropstelt dan behoort men met de plastiek, welke daarover rimpelt, rekening te houden; en deze plastiek is overal gruwelijke wansmaak.
Dat grondidee kronkelt door het heele stuk, omgekeerd, rechtstandig, verlengd, verkort en in helften; de componist transponeert het op elke hoogte, meestal als sequens, geeft ieder instrument om beurt zijn deel, kent alle trucs van een formalist en gebruikt ze, of ze versleten zijn of sjofel, het doet er niet toe. 't Wordt wel afgewisseld door twee of drie andere thema's doch ze hebben weinig expressie en matte trekken (we komen zelfs tweemaal in de kerk: koraalmelodie), de auteur intoneert ze handig, maar werkt ze star, geestloos en academisch uit, ondanks zijn hysterische groote trom, beverige polyphonie, logge orchestklanken, verschaalde dissonanten.
Max Reger heeft niets te maken met het moderne sentiment; in zijn werk bestaat geen levenssfeer, geen stijl, geen persoonlijkheid. Hij toont veel meer inventie bij het varieeren van een melodie dan bij het vinden, en meer phantasie bij 't chromatiseeren van simpele accoorden (beiden factotum in zijn techniek) dan in den opbouw van een brok muziek, en als grondig kenner der theorie, als notenkraker, is hij een vrij achtenswaardige verschijning - als kunstenaar blijft hij zonder de macht, zonder de fatalistische hypnose en zonder de tyrannieke omstrengeling, die doen sidderen bij den eersten aanhef.
Maar zijn werk is niet alleen zielloos, doch ook zonder eenige nieuwe visie op het technische gedeelte der kunst: hij wijzigt een weinig de formules der ouden zonder er accent of kreet in te leggen en wat Brahms nog altijd boven water houdt, de domme spreuk: hij wende zich niet tot de menigte, dat zal Max Reger niet redden, want hij jaagt in dezen Proloog meer naar het plebejische effect dan welke moderne ook. De handigheid om een meesleepende allegro op te bouwen verstaat hij ondertusschen nog niet, daar ook dit werk onderverdeeld is (het komt veel voor bij Reger) in een menigte fragmentjes, waar alle beweging stokt en die de muziek een asthmatisch kuchje geven. Ik behoef niet te verzekeren dat zijne orchestratie zeer barbaarsch klinkt naast een Fransche partituur? En wanneer hij een frappant effectje vindt met zijne zes hoorns, dan herhaalt hij dit even dikwijls als zijne andere ‘vondsten’; de rest is ruw, hard, ongevoelig of neutraal. De Duitschers deden verstandiger Debussy te bestudeeren inplaats van hem te smalen. Reger componeert wat opgeblazen en doet als een schoolmeester, die voor hardhoofdige leerlingen staat.