Het Nederlandsch Muziekfeest II (Slot)
De Solisten
Ook in deze afdeeling van het feest trof men menige teleurstelling: geen enkele nieuwe, geen enkele jonge kracht. En de conservatoria, de muziekscholen, de privaatleeraren van ons land ontslaan telken jare tientallen leerlingen met zeer loffelijke eind-diploma's! Wanneer er voor 25 (vluchtig geteld) ‘bekende solo-zangeressen en solo-zangers’ plaats is op een festival, zou er dan geen rubriekje te maken zijn voor een paar onbekenden? Of praesteeren die vele gediplomeerden niets voor zij den flinken, gezetten leeftijd bereikt hebben? Dan houd ik hen voor een lamlendig geslacht.
Denk overigens niet dat de ‘bekenden’ een schitterend figuur sloegen. De geniale Messchaert had zich een programma samengeraapt, welks beschrijving den onkreukbaren zanger reeds te kort zou doen en waarvoor zijne eerbiedwaardigheid overal elders zou zijn uitgefloten. De banale ouderwetsche humor en impotente muziek der ‘Tranendichtjes’ van Philip Loots heeft me nog meer geërgerd dan de Amoureuse Liedekens van Röntgen, zonder inventie, met de koppigste herhalingen, meer dan de erbarmelijke bassolo uit Hanneke's Hemeldroom. En anders heeft Messchaert, die niet moede werd zijn ellendig programma te rekken met nóg een Tranendichtje en nóg een amoureus liedeken, niets gezongen. Hij durft wat aan! Want het wordt zaak voor hem om slechts goede muziek te kiezen, nu zijn stem begint te scheuren.
En Gerard Hekking! Hij liet zich de violoncel-sonate van Dirk Schäfer, welke niet uitgevoerd werd, hoewel men ze aangekondigd kreeg in den officieelen prospectus, ontfutselen; hij liet zich sussen met de zijige ballade van Elisabeth Kuyper om ze baloorig te spelen, maar met magnifieken toon. Interessante relaties heeft die mej. Kuyper (en mijnheer Mengelberg): De Alg. Musikzeitung bracht 't redactioneele bericht: ‘op het a.s. nationale muziekfeest te Amsterdam zal worden voorgedragen de violoncel-ballade van El. Kuyper, solist Ger. Hekking, dirigent Willem Mengelberg.’ Eenige vermeldenswaardigheid van 't vijfdaagsche festival! Gelukkig, dat het onbeduidende, zeurige werk te elfder ure op het programma gezet werd!
En mevrouw Noordewier! Men nam geen notitie van haar psyche, noch van haar stem, noch van haar stijl, want de drie liederen van Otto Lies zijn, behalve weinig muzikaal, zeer ongeschikt voor Noordewier en haar melodische voordracht.
Mevrouw de Haan-Manifarges, dezer dagen toevallig prachtig bij stem, trad slechts solistisch op in ‘Hanneke's Hemeldroom.’ Naïeve compositie doch zonder genialiteit, doodgeboren en expressieloos. Maar Loman, de knappe en veelzijdige, die nieuwe notennamen, een nieuw notenschrift, een verbeterde sirene uitvond, secretaris, uitgever en tijdschriftredacteur is, die les geeft en muziekfeesten regelt (hoe vindt hij tijd om te componeeren!) was er niet 't ergst aan toe.
Misschien begrijpt men niet het verschil tusschen namen-cultus en kunstenaars-revelatie. Deze laatste had hoofddoel moeten zijn, men vergat 't, en 't muziek-feest werd ook voor de solisten een nuttelooze en onbelangrijke parade. Van de gansche menigte mag ik enkel van Oort uitzonderen. Van Oort, dien ik als concertzanger nooit voortreffelijk vond, gaf een zeer wonderlijke metamorphose van zijn zelf en ik kende hem niet terug; de stem raakte los, klonk vol, vrij en lenig, zijn heele wezen leefde in den zang en in de mimiek. Hij speelde den ‘Onbekenden Ridder’ in Wagenaars ‘Doge van Venetië’ en scheen me buitengewoon aangelegd voor de opera-kunst.
Ter wille van de eindconclusie en om de regie van 't festival in 't juiste licht te stellen moet ik herhalen dat het meerendeel der composities publieke waar was. Koebergs ‘Koningssproke’ (te elfder ure op 't feestprogramma gezet) werd onlangs nog uitgevoerd, de Suite voor blaas-sextet van Sem Dresden (te elfder ure...) dito; 't strijkkwartet van Anna Lambrechts-Vos (te elfder ure...) dito; de symphonie van Röntgen (te elfder ure...) dito; de Symphonie van Brucken Fock (te elfder ure...) dito. Etc. Geen opbloei noch jong leven; want wat Mengelberg zoo uitnemend verstaat bij de samenstelling der Concertgebouw-programma's: het speculeeren op den smaak en de voorliefde der ouderen van dagen, was ook bij dit muziekfeest de treurige gedragslijn. Wie kan in Nederland intellectueelen baat hebben van een zoo bekrompen exploitatie? Is het wenschelijk dat een klein land op een vijfdaagsch onderonsje pocht met zeer weinig noviteiten en weinig originaliteit? Kunnen we op muzikaal gebied over 't algemeen niet méér leeren van 't buitenland dan van ons zelf? Ware het in ieder geval niet practischer geweest, wanneer het talrijk ensemble componisten en uitvoerders hun feest ergens over de grenzen gevierd hadden, in navolging b.v. der Zweedsche musici, die naar Dortmund trokken? Hier moest het fiasco maken (ondanks alle applaus) uitloopen op een vrijbiljetten-regen en een waarschuwend deficit.