Cuypers' a-cappella-koor
Dat de beoefening der antieke muziek hier al jaren lang op 't doode punt staat, ware reeds voldoende motief tot oprichting van een nieuw ensemble om uitsluitend oude kunst te reproduceeren. Daargelaten dus de onvolmaaktheden dier beoefening, waarvan ik er enkele moet bespreken, wijl Hubert Cuypers, die een a-cappella koor stichtte en den 2den Juni zijn eerste concert gaf, eenige gebruiken overnam van zijne voorgangers en de ‘traditie’, welke pas een goede veertig jaren telt.
In de eerste plaats het mengsel van stijlen en 't optreden van solisten. Men praat van overgangen in de muziek-geschiedenis en die vindt men werkelijk tusschen Monteverdi en Berlioz, hoewel de eerste leefde bij 't begin der muzikale renaissance, de tweede in de negentiende eeuw; ook tusschen Notker (830-912; die het voorrecht heeft bij iedere a-cappella-uitvoering geciteerd te worden!) en Palestrina. Doch niet tusschen Palestrina en Monteverdi, tijdgenooten; want deze vertegenwoordigen twee systemen, twee wereldbeschouwingen, twee psyches, die absoluut onvereenigbaar tegenover elkaar staan; de opkomst van de majeur-toonsoort, van de instrumentale muziek, het afsterven van de scolastische kunst, de langzame wederopbloei van het natuur-sentiment houden daarmee verband. Dit wil zeggen dat het de belangrijkste quaestie der muziek-geschiedenis geldt, en 't is betreurenswaardig, dat de uitvoerende kunstenaar, die zich nooit bemoeit met de psychologie zijner kunst, zulke essentieele tegenstrijdigheden begaat als de roekelooze mengeling van die twee vijandige stijlen.
De a-cappella-muziek werd een geïsoleerd stuk cultuur, gelijk de meeste middeleeuwsche levensuitingen. Palestrina's biograaph schijnt dit beseft te hebben: ‘Um sich in seinen strengen Kunstprincipien nicht stören zu lassen, verschloss er sein Ohr sechs Jahre lang der neueren Kirchenmusik’ schrijft Freundenberg in zijne ‘Erinnerungen aus dem Leben eines alten Organisten’ en het ware misschien ook de juiste gedragslijn om een a-cappella-koortje geheel vertrouwd te maken met de techniek en het sentiment van dien stijl. In ieder geval zijn de werken der antieke meesters talrijk genoeg om er eenige programma's mee te vullen; alleen Proske's codices telden 30,000 nummers en de composities van Bach, Pergolese, Sinding en Hugo Wolf had Cuypers gemakkelijk vervangen, Het is me volkomen onbegrijpelijk hoe men in direct contact met Palestrina en Vittoria de muziek kan aanhooren van Pergolese's Stabat Mater en zijn begeleiding op een schralen en monotonen basso continuo. In een museum zal men zulk een dwaas amalgama niet meer toelaten noch dulden.
Ten tweede het tempo, waarin men Palestrina en de andere meesters dier school pleegt uit te voeren. Men vindt deze quaestie besproken in iedere verhandeling over de mensuraal-muziek, de vroegere notatie, een der gecompliceerdste, welke ooit bestonden. Dit schrift verdween (en daarmee 't rythme, de vrije melodie en
het juiste tempo) om in de herdrukken der laatste eeuw vervangen te worden door het moderne, dat toevallig, terwijl zangers en dirigenten niet te veel ‘muzikaal temperament’, onmiddellijke affiniteit met de muziek bezitten, rythme, melodie en tempo nivelleerde tot een serie logge onveranderlijkheden. Zoo kwam Michael Haller er toe om voor de oude a-capella-kunst een tempo vast te stellen van
= 70-80, volgens de tegenwoordige notenwaarde een gemoedelijk Larghetto. Men bespeurt verder dat Palestrina volgens den metronoom en de accenten der Caecileanen verkilt, verstart en onaandoenlijk wordt. Doch deze methode weerspiegelt de richting der tegenwoordige kerkmuziek en of men al wijst op het karakteristiek der kunst: passie, der Godsvereering: passie (de heilige Philippo Neri, vriend van Palestrina, brak volgens zijn biographen, in een aanval van extatische liefde de vierde en vijfde rib door te heftig golvenden hartsslag!), het bestaan eener menigte machteloozen is er mee gemoeid (dit is ook de basis van den Brahms-cultus), die, zooals dat immer gaat, iedere reactie weten te smoren.
Tegen zulke verminking eener persoonlijkheid (en tevens van den renaissance-tijd) had Hubert Cuypers, die daarmee waarschijnlijk bekend is, den arm robuuster op moeten heffen. Het leek echter alsof hij de consequenties van dit beginsel vreesde en ontweek. Wat hij gaf was tienmaal muzikaler dan men gewend is, doch het onbeschrijfbare en geheimzinnige, de twijfellooze zekerheid van te staan voor eene schoonheid, die neerslaat, verrukt en betoovert, ontbrak bij Palestrina op menige plaats. Ik wijt dit aan het tempo dat vooral in Gloria en Credo, de dubbele snelheid vergde en aan een te eenvormig bedacht en te begrensd rubato. Maar een getrouwe toepassing hiervan zou Cuypers maken tot omwentelaar in den a-cappella-stijl, eene originaliteit welke hij misschien niet wenscht. Ondertusschen waagde hij reeds een aanzienlijke correctie op het gesanctionneerde
= 70-80 en deze Palestrina-uitvoering (de heele Missa Brevis) is de beste (het zij herhaald) welke hier gegeven werd.
Cuypers' koor is samengesteld uit voortreffelijke stemmen, van wie vooral de tenors prachtig klinken; het schijnt me zelfs aanbevelenswaardig alten en sopranen tegen hun zeer weelderig geluid te beschutten door een vollere bezetting. (De onevenredigheid viel 't meest op in Diepenbrocks ‘Paaschlied’.) Het Messchaert-staccato, zuiver-instrumentaal en geschikt om zuiver-instrumentale passages in nieuwere koorwerken te vergemakkelijken, is den dirigent van oude muziek nadrukkelijk te ontraden; Cuypers maakte er gelukkig weinig gebruik van. Ik hoop, dat de toon in 't vervolg worde aangegeven met een stemvork en niet met een harmonium; dat het tweede concert plaats vinde in een andere ruimte dan de Ronde Luthersche kerk, waar men altijd last heeft van rinkelende voetenbankjes, knersende stoelen, rijtuiggeratel, kille muren, het sombere matglas en bezoekers die te laat komen. Dat de heer Cuypers ten slotte een bijzondere activiteit ontwikkele met zijn koortje en zich verzette tegen ieder soort van mode. De antieke a-cappella-kunst werd tot heden bijna uitsluitend beoefend door archivarissen en het is meer dan tijd dat er op dit gebied een sterk kunstenaar aan 't woord komt. Cuypers gaf ten minste vooruitzichten, welke me geenszins teleurstelden.