Claude Debussy. Evert Cornelis
Als er een muziekstuk zal beginnen van Debussy slaat me een schrik om 't hart, daar ik er iets vreemds ontmoet en machtigs, geen gelijkenis weet bij 't geen ik hoor noch de ontroering kan voorzien en de vrees voel dat de klanken, welke ik op minnaarswijze liefheb met hartstocht en edelmoedigheid, me niet zullen treffen. Want Debussy verschijnt als een nieuwe zon en een nieuw middelpunt, hij begint niet alleen de volkomen vrijwording van Wagner, doch ook van Bach en het heele harmoniesysteem dat, in den loop der zestiende en zeventiende eeuw ontstaan, tot heden standhield. Hij eerbiedigt geen enkele door de vorige meesters toegepaste wet, uitgezonderd die der schoonheid, wetten waaraan zelfs de hoorder wende, zoo moet men dus zijne kunst leeren en hare emoties, men ziet ook geen verwantschappen met andere uitingen van den geest - Flaubert en Berlioz, die tegelijkertijd arbeidden aan een Carthagineesch onderwerp in 't zelfde timbre, Boccaccio's Decamerone gebouwd als de latere Italiaansche ouverture, licht-donker-licht, etc. de voorbeelden zijn legio - hier tast men, en de volle omvang dezer renaissance kan nog niet worden vastgesteld. Geven we ons dus over aan hare magie, die schokt en verheerlijkt, een gemakkelijk geluk, daar zijne kunst bevat wat Gregorius de Groote net alle oude wijsgeeren de goede muziek tot voorwaarde stelde: ‘ut nescientibus fiat cognita, scientibus tamen non sit onerosa’, zij moet de onwetenden betooveren, de kenners bevredigen.
En hoe zal de komende richting zijn der toonkunst? Dit is ook duister. Debussy componeert homophoon en men vraagt zich daarom af of de periode der polyphonie wederom een einde zou bereikt hebben. Richard Strauss schreef in zijn Instrumentatie-boek zeer ten onrechte: ‘Da Berlioz selbst die Art des polyphonen Stils wie ihn J.S. Bach bereits zur höchster Blüteausgebildet hatte und die erst in Beethovens letzten Quartetten dann im Tristan und in den Meistersingern eine so herrliche Wiedergeburt erleben durfte, innerlich fremd war...’ d'Indy heeft ongelijk als hij César Franck de vinding der expressieve Fuga toedicht. Berlioz vond ze, al had hij geen enkele fuge gecomponeerd dan de treurmarsch uit Roméo et Juliette; en allen hebben we weer kunnen hooren hoe polyphoon van rythme en melodie, in verwikkelingen, welke Wagner nooit overtrof noch Franck, Berlioz' Harold-Symphonie bewerkt is; de ‘wedergeboorte’ na Beethoven boeiend in 't geheel en magnifiek, doch cerebraal en levenloos (vraag 't den spelers) op zich zelf en buiten de goddelijke conceptie. Debussy is een Intellectueele Romanticus, even krachtig in de beide hoedanigheden, classificeeren is gevaarlijk en hij heete geen sensitivist, daar hij zich in een volgend werk misschien anders toont; bij is ‘une âme de proie’ - uitdrukking van Paul Bourget - hier in weldoende beteekenis een orgiastisch kunstenaar, die heerschappij heeft over de hoogste verrukkingen, de meester van elk ik.
Uit de opvoering van Berlioz' Harold-Symphonie, die me nu nog verheugt, noem ik slechts de kostbare en prachtig-sonore viola van onzen voortreffelijken eersten altist L.H. Meerloo. Eveneens wil ik kort zijn over het analytisch gedeelte van Debussy's ‘Nocturnes’ tweemaal gespeeld onder leiding van Evert Cornelis en wier laatste voordracht de eerste zoo bewonderenswaardig overtref, dat men een derde verlangt. Wat is 't meesterlijkste van ‘Nuages’, ‘Fêtes’, ‘Sirènes’? De jonge, brandende expressie, de visionnaire gloed der orchestratie, het veelvoud en de intensiteit der stemmingen, de wonderbare extase? Debussy is sterk en fel als een apostel of profeet. Ravel van wien we een onbeschrijflijk teer stukje hoorden door het Concertgebouw-Sextet, intiemer en zachter. 't Timbre klinkt weer mineur, gelijk de heele moderne Fransche muziek, hierin zoo eigenaardig overeenstemmend met de middeleeuwsche componisten. Zie maar de sublieme droefheid der symphonie van César Franck. Een andere, schoonere en rijkere diepzinnigheid niet waar, dan die van Brahms? François Rasse, die ze hier dirigeerde, is een uitstekend techniker, doch geen persoonlijkheid, als orchest-leider noch als componist, en ik twijfel aan zijn goeden smaak na den ralentando op 't frenetieke hoogtepunt van de Marche hongroise, een onvergeeflijke inval. Ik schrijf dus liever nog een en ander over het Concertgebouw-sextet. Dit ensemble begon een nieuwe phase; de leerjaren zijn voorbij, dit merkt men overal aan 't solistisch accent in het spel der blazers. Evert Cornelis bracht ook hier iets buitengewoons tot stand, hetgeen wel duidelijk bleek uit Beethovens Septett, zonder dirigent gespeeld met een mooi evenwicht en afronding, graceus en klaar, vooral het vierde deel waar Beethoven het Rijnsche volkslied ‘Ach Schiffer, lieber Schiffer’ varieerde, melodisch verdeeld
over elk instrument. Dat een cordiale gezindheid dit ensemble bij elkaar houde en dat liefde voor de kunst deze zoo belangrijke en mooie uitvoeringen doe voortduren. De lezer, die het niet weet, verneme dat men door een jaarlijksche bijdrage van minstens tien gulden donateur kan worden hunner vereeniging, wat toegang geeft tot alle uitvoeringen (adres: H. Tak, Concertgebouw); men steune de kunstenaars, zij zullen dan wellicht hunne praestaties verdubbelen en dit wenschen velen, meenen we.
Evert Cornelis trachte naar alle magnetische hoedanigheden eener ‘âme de proie’, nu hij, volgens mijn indrukken, zijn heroïschen tijd (Barrès) ingaat; de macht, welke hem toekomt over zijn orchest moet liggen in het demonische van zijn wil en zijn ziel, niet in conventioneele motieven, waartoe o.a. de ‘goede recensies’ behooren. Maar gij zult de energie kennen, welke geheimzinnig vloeit uit de zekerheid te weten, dat de jongeren, die allereerst de oogen richten naar de toekomst en de onontdekte werelden, u beschouwen als gids en de geestdriftige effusie uwer artisticiteit voelen als de eindelijke bevrediging van hun reikhalzen. Het is me een genoegen dit verzwegene te zeggen aan Evert Cornelis. Het is de tijd nog niet hem fanatieke hulde te brengen - tenzij in de concertzaal! - doch het moet uitgesproken worden, dat we hem bewonderen en onze taal van hem verwachten. Hij weet de richting waarin hij zijn talent snel kan voltooien tot vreugde van velen en men late hem daarin verder werken. Evenmin als nieuwe boeken nieuwe ideeën, enz. kunnen we nieuwe muziek ontberen.