[Benjamin J. Dale Romance en Finale uit Suite voor altviool en strijkorkest (solist Lionel Tertis); Mahler Vierde Symfonie (7 sept.) en Kindertotenlieder (10 sept.), tweemaal uitgevoerd door Theodor Harrison; kerkconcert te Naarden door Aaltje Noordewier-Reddingius, sopraan en Pauline de Haan-Manifarges, alt, aan het orgel begeleid door A.B.H. Verhey]
Twee berichten, welke men niet koel kan constateeren, zijn de heropening der concerten voorafgegaan.
In Scheveningen zal gedurende de zomermaanden het Lamoureux-Orchest uit Parijs voortaan optreden in plaats van de Berlijner Philharmoniker. Het is een voortreffelijke verandering. Nu zal men natuurlijk eens Fransche muziek te hooren krijgen, d.w.z. niet alleen de heel populaire nummertjes; zij zal dan goed gespeeld worden; men zal er aan wennen, men zal ze liefkrijgen; misschien beïnvloedt dat wel de programma's van het Concertgebouw-orchest, want die volgen den verduitschten smaak van het publiek en die smaak zal zich denkelijk iets wijzigen; er wordt dan voortaan minder gebrahmsd; zoo zij het; en als 't Lamoureux-orchest hier eens vijftien jaren muziek heeft gemaakt (zooals de Philharmoniker, meen ik) dan componeeren onze Hollanders misschien wel een beetje anders. Misschien, misschien....
In de Wagner-vereeniging komt nieuw leven. Eindelijk. Men wil naast Wagners werken andere meesterstukken opvoeren en het aantal voorstellingen vermeerderen. Prachtige vooruitzichten! Dat het bestuur der Amsterdamsche Vereeniging van Toonkunst een voorbeeld neme aan deze stijging en geen steenen (stenende requiems) voor brood blijven geven. Mr. Henri Viotta zal zijn leven nog eindigen als halfgod. Maar dan eerst een eigen schouwburg, minstens één voorstelling in de veertien dagen; en een kunstenaar, b.v. Roland Holst, als mederegisseur. Dan beleeft hij 't nog dat de Koninklijke Fransche Opera, dit geelzuchtig basterd-spruitje van den Oranje-stam, over den kop gaat, of, haar koninklijke verschimmeling ontbolstert. Ware het zoo!
Richard Wagner was natuurlijk niet de eerste, die de ziel der muziek vond in de liefde; doch dat daargelaten, het onderwerp is door andere kunstenaars ook psychologischer ontleed. Stendhal was nooit bijzonder populair en dus verwondert het mij niet dat er nog geen boek verscheen over ‘Stendhal en de Muziek’. Maar deze voorlooper van Taine wist reeds in 't begin der XIXe eeuw de liefde en de toonkunst (waarover Taine zich nooit bekommerd heeft) in verband te brengen met hun milieu. Door al zijne werken liggen hierover zeer treffende uitlatingen verstrooid en naar aanleiding eener compositie van Benjamin Dale, jonge Engelschman, die de vroege eer genoot door Willem Mengelberg gedirigeerd te worden, citeer ik één dier zaakkundige opmerkingen: ‘Donc, outre le climat, la constitution de la vie est aussi favorable à la musique et à l'amour en Espagne et en Italie, qu'elle leur est contraire en Angleterre’. (De l'amour, 1822). Dit bleek waar tot den huidigen dag en ik zoek den samenhang geenszins, omdat me de Romance en Finale uit Benjamin Dale's suite niet beviel, want men toont het even gemakkelijk aan uit de werken van Elgar of Stanford.
Aan de Suite van Benjamin Dale kan men niets verwijten dan hare innerlijke onbeduidendheid en voor de rest mag ze goede muziek heeten. Maar die psychische voosheid is even veelnamig als verborgen mysterie. - Er tingelen overvloedig veel zoetvloeiende fladdergeluidjes, welke vroeger Italianismen genoemd werden, die men hier echter beter zal betitelen met Tartarismen, Slavismen, Turkismen, naar verkiezing, daar ze het goedkoope folkloristisch kleurtje dragen; doch ze lijken me hierom niet minder afkeurenswaard dan de Italiaansche fiorituur. Er is in deze Suite eene zonderlinge eenheid van rythme. Men hoort er dus ook de afgezaagdste sequenzen. Er is geen rythmische plastiek, hoe kunnen dus de melodieën of motieven belangrijk zijn? Hoe dan de structuur interessant? Dit ontbreekt aan het kunstwerk als zoodanig en de rest is tweedehandsch. Hoe kan dus de stemming een eigen karakter bezitten? In de Romance is 't inderdaad Wagners sentiment, via Strauss verklungeld tot zoet-rokige banaliteiten. Maar in den voornaamsten salon-toon, eene andere goede hoedanigheid, 't is vormelijk-impassibel tot het uiterste. In de instrumentatie treft men wel enkele mooie détails; hij combineert b.v. den solo-alt aardig met de trompetten.
Lionel Tertis droeg de compositie voor. Hij heeft een warm temperament, een prachtige alt-viool en een bewonderenswaardige vaardigheid. Ik had hem liever en zeer gaarne in de Harold-symphonie van Berlioz gehoord, omdat dit meesterstuk bijna nooit gespeeld wordt door een kunstenaar. Op Tertis' artisticiteit valt nu moeilijk in te gaan en er is ook geen aanleiding toe.
Denzelfden Zondagmiddag (10 September) trad Theodor Harrison op met de ‘Kindertotenlieder’ in memoriam Gustav Mahler, een voortzetting der herdenking in 't vorig concert, toen Mahlers vierde symphonie werd uitgevoerd. Laat ik eerst schrijven over deze symphonie, wier herinnering oprijst als ontroering van diviene liefelijkheid en ongeweten sereniteit.
Het hemelsche leven en verder eigenlijk niets, want deze klanken zijn onuitsprekelijk. Bij de rinkelende figuur van fluit en schel kan men denken aan engelen met tamboerijnen en clarini, gelijk Angelico er geschilderd heeft, maar zoodra de violen die allereerste wonderlijke melodie inzetten, dan komen we in het Danteske schimmenrijk, waar alles ontastbaar wordt, pure ziel, en goddelijke klanken uit. Toch, hoe gemakkelijk kan men fantaseeren bij deze tonen! Als harp, hoorns en trompetten bij ‘Sanct Martha die Köchin muss sein’ oude accoorden aanstemmen, dan hoor ik in dat timbre een middeleeuwsch a-cappella-koor met de zacht-schetterende sopranen der castraten en Italiaansche tenors. Welke geniale inval deze instrumentatie!
De doodendans heeft dezelfde fantastiek, maar harmonischer, als de sublieme dwaasheden der primitieven. Welk een diep-menschelijke mengeling van huiver en verlangen! De Dood-zelf lokt met tooverklank maar de wrange streeling van zijn één-toon opgedreven viool schrikt af; hij laat den aarzelende immer wonderlijker liederen zingen alsof hij leeren wilde: ‘Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen’; doch de rilling voor het onbekende blijft tot 't einde. Hierna de Elyseesche velden. Contemplatie en verstorven mystiek in wier brandende beschouwing alle voelen gelouterd is van aardschheid. Daar klinken voor 't eerst de glanzige geluiden uit het vierde deel: de pizzicati van contrabassen, violoncellen en harpen, begeleiding en innige zang te gelijkertijd. Het leek me de troostrijke mijmering over 't nog niet geheel vergeten leven; een hobo klaagt zelfs. Dan de volkomen vergetelheid: 't laatste deel met den sopraan-solo: ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden,’ uit Der Knaben Wunderhorn.
Men mag beweren, dat een zanger of zangeres gevoelloos moet zijn; de emotie toch snoert allereerst de keel, niet waar? Het is mij een raadsel hoe een zanger zingt met volle expressie en ik geloof niet, dat iemand van deze mogelijkheid, welke bestaat, reeds een voldoende verklaring gaf. Ik heb Mevr. Alida Loman immer bewonderd doch hier zag ik zelf de grenzen niet meer van mijne bewondering. 't Was teer, harmonieus, eenvoudig, hoog en echt-Mahlersch van opvatting. Hare stem werd organisch-één met het orchest, des te bewonderenswaardiger daar zij onverwachts moest invallen voor Mevr. Noordewier. Het werk zóó prijzen is den dirigent prijzen, want hij wekt en richt de indrukken. Daarom volsta dit eene zinnetje. Wij hopen eene spoedige herhaling van dit meesterwerk. De gezindheid van pers en publiek sinds Mahlers dood op een keerpunt sloeg volkomen om. Er is geapplaudisseerd door een volle zaal (vroeger gingen de menschen weg) na het eerste, na het derde deel en aan 't slot, iets ongehoords hier.
Theodor Harrison droeg de Kindertotenlieder tweemaal voor. Wij weten niet waarom. Niet het minst omdat Harrison Mahlers' kunst geenszins begrijpt. Hij is niet naief genoeg kan men zeggen; hoewel de voornaamste oorzaak hierin schuilt, dat hij het accent expressif der muziek geheel en al verwaarloost. Deze benaming is van Vincent d'Indy, anderen noemen 't oratorische numerus, doch beiden zijn even onbekend. D'Indy stelt als wet: l'accent expressif l'emporte toujours sur l'accent tonique; hij had er bij kunnen volgen: l'accent expressif gaat bijna nooit parallel met l'accent tonique; beiden moeten elkaar aanvullen; dus: zuiver voelen, meer niet. Harrison's groote fout nu is dat hij beide accenten geregeld laat samenvallen. Behalve dat werden de Kindertotenlieder niet geconcipieerd voor Baryton; het fijne rythme b.v. van ‘Wenn dein Mütterlein’ verdraagt het zware geluid niet; zij werden ook niet georchestreerd voor baryton; zij zijn ook niet gedicht voor baryton en Mahler hield daar onbewust rekening mee; 't is moederleed, eenvoudig-tragisch en in de eerste plaats vrouwelijk. Wanneer men Ophelia doet spelen door een athleet dan heeft men precies dezelfde verhoudingen, welke men hier dubbel heeft toegejuicht. De schoonheid van het werk deed deze anomalie veelal vergeten, dit blijft mogelijk. Ik wil ook niet verzwijgen dat Harrison een magnifieke stem heeft, een superieure stem in alle opzichten. Hij lijkt me de ideale ‘held’ voor een oratorium van Händel. Het noodige flegma bezit hij.
Mevr. Noordewier en Mevr. de Haan hebben te Naarden een kerk-concert gegeven met den heer A.B.H. Verhey als organist. Bij dit soort uitvoeringen staat de kunstenaar immer voor een dilemma: de weinig solistische kerkmuziek met orgel die er is, bekoort niet of verveelt, en de meeste arrangementen deugen niet. ‘Herr was trägt der Boden hier’ van Hugo Wolf, uit zijn fanatisch-harde Spanisches Liederbuch was met orgelbegeleiding werkelijk niet om aan te hooren, Liszt's ‘Gebet’ zeer dunnetjes. Tot mijn spijt moesten me 4 duetten van Max Reger ontgaan en de rest van het programma, zwakke stukjes van Mendelssohn en een viertal geestelijke liederen uit de verzameling van Coers was wat onnoozel; uitgezonderd de Prélude, Fugue et Variation van César Franck. Het is waar, één toon eener mooie stem kan verrukken, doch op den langen duur? En bij de verrukkelijke klanken der twee zangeressen beiden, misten we den muzikalen achtergrond.