Gustav Mahler
Een ooggetuige eigenlijk moest u de begrafenis verhalen van den kunstenaar, een ooggetuige en vriend. Want een vriend ziet om de koele feiten hun ontroeringsmacht over hem en over anderen. Het gelispel der priesters, die het graf zegenden, en het na-murmelen der ommestaanden hakkelde misschien, misschien schommelde de toon in den even laaienden weemoed? Met vierhonderd kransen, welke de lijkbaar niet kon torsen, was de kerkhoflaan behangen en belegd, deze kransen droegen opschriften in hartstochtelijke taal, tolken van gloeiende liefde en vereering; maar een vriend slechts leest ze, wil er een indruk van krijgen en onthouden. Doch dat bleef ongeschreven en de rest weet de lezer uit de dagbladen.
Wanneer een Meester dood is, mag men zijne volle grootheid uitzeggen. Mahlers werkzaamheid aan verschillende opera-gezelschappen kan men buiten beschouwing laten, omdat die arbeid enkel locaal belang heeft en het kleinste deel van zijn roem berust in zijne praestaties als concert-dirigent. Toch behooren zijn fascineerende wil, taaie kracht en hernieuwende geest reeds tot de zeldzame sagen, en deze sterke gaven, daar zij allicht bijdragen tot den luister eener apologie, worden hier dus niet verzwegen. Maar veel gewichtiger blijft Mahlers scheppingswerk, zijne symphonieën en liederen.
Hoe eene compositie ontstaat doet over 't algemeen weinig ter zake, - de muziek zelve spreke! Merkwaardige feiten echter, welke eene artisticiteit vermogen te staven, late men niet achterwege. Al tijdens Mahlers leven maakte een zijner commentators een brief openbaar, waarin de meester beschrijft hoe hij den tekst vond voor 't slot der tweede symphonie na alle litteratuur, die onder zijn bereik was, vergeefs te hebben doorzocht. Hij woonde in Hamburg de begrafenis bij van Hans von Bülow. Zooals 't steeds den waarachtigen kunstenaar gebeurt, elke indruk, gering of groot, bouwt ongeweten mede het kiemende idee, dat het uur van voldragenheid verbeidt. Een koor luidde Bülow uit met het koraal van Klopstock: ‘Auferstehn, ja auferstehn wirdst du!’ De staatsie van dien zang en het woord sloegen den wachtende naar 't hart, hij stond verstard en zag een eigen glorie glanzen, de schoonheid verscheen. - Hij schiep altijd als visioenair. De inspiratie zijner Achtste is ook opmerkelijk. Hij bracht den zomer door in een dorp bij Weenen en kwam op 'n avond terug van een wandeling. Hij trad zijn huisje binnen, zijn kamer, waar hem eensklaps eene stem in de ooren golfde, die zong, tekst en melodie tegelijk: ‘Veni Creator Spiritus’, ‘kom, Schepper, Geest’, - en hij schreef de muziek; doch slechts dien eersten regel hoorde hij en kende de Hymne niet. Hij seint een bevriend philoloog hem telegraphisch het gedicht te zenden; hij componeert verder en het werd een Symphonie-Satz. Later heeft hij 't latijnsche vers de tonen aangepast; door iedere maat schalt begeestering.
Dit is naar sibyllische wijze; den oningewijde een mysterie, den bewonderaar openbaring.
Hoe zal men een beeld geven van Gustav Mahlers propheten-zending? Hij stond vreemd in zijn tijd en eenzaam, hij werd dus niet verstaan, - allerminst door de critiek, wier onbewuste plicht is te schrijven wat de menschen-massa spreekt. Zangers namen daarom zijne liederen niet op hunne programma's, de geestdrift van één moest opboomen tegen de onwelwillendheid van duizend, daarom bleef de uitvoering zijner orchest-werken waaghalzerij en sporadisch. Doch het meerendeel zijner symphonieën is gespeeld door het Concertgebouw-orchest, minstens éénmaal, wat men eilaas niet kan zeggen van Bruckners composities, Bruckner zijn leeraar, zijn voorlooper, óok een machtige geest, óok een mysticus, óok een hymnen-zanger. Herinneringen oproepen is dus misschien niet onmogelijk; aan de donkere Zevende, de licht-strooiende Eerste, de droefenis en heroieke vaart der Vijfde, de Derde, metamorphose van chaos in bloeiende aarde, de gepassioneerde steigering van mensch naar God, het vinden van den soevereinen zang in brandende extase.
De lezer zie het hier bij-gegeven portret: Mahler aan het Zuiderzeestrand. Het is de moment-opname eener Musische ingeving of andere verrukking, het is de uitbeelding van zijne muziek zelf, innig, naïef, teeder en divien, eene verheerlijking, eene ziel. Zoo is de idealist, die melodieën schreef als het onvergelijkelijke ‘Urlicht’ zaligende smart, of het Nachtwandlerlied uit Nietzsche's Zarathustra:
Und tiefer als der Tag gedacht.
Lust - tiefer noch als Herzeleid.’
Er zijn na Beethoven klanken gedacht en stemmingen geconcipiëerd, grootscher dan de Eroïca, praalvoller dan de Vijfde of Negende, 't zij door Berlioz, Wagner of Bruckner, hier - bij Mahler - is de contemplatieve weemoed, het hooge geluk der berusting van Beethovens adagio's voor den eersten keer hergeven en geëvenaard. Dit houde men ook voor de essens zijner kunst, voor het merk zijner individualiteit: naast het gigantische in de allereerste plaats de weelde zijner melodie, altijd verheven, zij weerklinke van hemelsche verten of uit der aarde blijdschap; dan vat men tevens samen het wezen van bijna al zijne muziek: 't echoën van den troost op angst- of smart-schreeuw: beide zijn teekenend voor Mahler.
Wil men een ander symbool voor zijn werk, men neme het quart-interval, dat domineerend verschijnt in al de symphonieën, als vogelroep, als klokgebrom, als marschlied, als ideale volksdeun, nu eens goddelijk, dan menschelijk, van de eerste tot de achtste, wellicht ook in de negende, nog niet uitgegeven, misschien zelfs in de tiende, welke hij in schets voltooide. doch niet instrumenteerde. Een symbool voor zijn buitenmatigen vindingrijkdom, een symbool voor het populaire in Mahlers muziek. De quart is natuur-interval; dit kan gelden als psychologische verklaring voor het spontaanzangerige van vele zijner thema's; daarmee staat ook in verband de keuze zijner teksten, welke hij bijna allen haalde uit ‘Des Knaben Wunderhorn’, de bekende verzameling volksgedichten van Arnim en Brentano. Hij was een echte Oostenrijker, waar de atmosfeer klinkt zooals zij hier kleurt.
Op dien natuur-toon bouwde hij het titanische ontwerp, den vrijen vorm, de roekeloos-geniale orchestratie, de polyphonie, het ethisch idee, de artistieke grondslag, de grenzenlooze fantasieën, zijne oer-rythmen en wonderlijke melodieusheid. Elk dezer keert nieuw terug in elke symphonie, en om alles naar waarde te behandelen zou men een boek moeten schrijven. Maar een détail worde onderstreept: Hij schonk ons met zijn Achtste de eerste volledige koor-symphonie in welke het vocale en instrumentale geheel in elkaar opgaan. Dit beduidt een hoogtepunt. Dezelfde compositie bevat polyphone gedeelten, welke géén kunstenaar na Palestrina vermocht te schrijven. Polyphonieën in den letterlijksten zin; dus geen opgeloste harmonie, geen gelijktijdige doorvoering van thema's met vulstemmen, geen stemvoering, quasi-individueel, in wezen echter de figuratie van een accoord-bestanddeel, doch de werkelijkste veelstemmigheid in welke elke partij een eigen physionomie bezit.
Het laatste, waarop dit ‘In Memoriam’ moge wijzen, zij, dat Gustav Mahler de eerste componist was, die wist te breken met de gangbare traditie, (later kan men wellicht zeggen: hij richtte de hoofdstrooming) niet alleen de muzikale, wat belangrijker is, de litteraire. Het blijft nog betwistbaar in hoeverre men het verwerpen van den leerstelligen Symphonie-vorm kan rechtvaardigen; slechts hij mag dit beslissen die naast zijne geschiedkundige motiveering ook zijn streng-logisch bestaan aantoont, hetgeen nog niemand getracht heeft tot hiertoe. Doch Mahler onttrok zich ook aan de litteraire traditie, waarmee bedoeld is de methodisch geworden terugslag der overige kunsten op de muziek, de retrospectieve werkwijze der componisten, die dateert uit den Romantieken tijd en Harold, Tasso, Dante, Don Juan, Macbeth, Don Quixote, Mazeppa, met andere symphonische gedichten ontstaan deed. Dit isolement maakt Mahler tot de krachtigste en eigenaardigste persoonlijkheid van onzen tijd. Hij ook koos fragmenten uit de wereld-litteratuur, antwoordt men. Zeker. Doch bij Berlioz, Liszt en Strauss ontvangt de muziek haar karakter van het onderwerp, het gedicht. Hij, Mahler, karakteriseerde het vers voor zijne muziek. Op de beteekenis hiervan zij de aandacht gevestigd. Dus - gelijk Beethoven de ‘Missa Solemnis’ verklankte, Schillers Ode illustreerde - niet zijne inspiratie kwam voort uit het vers, het vers uit zijne inspiratie. 't Ontstaan van het slotkoor der Tweede (de helft dichtte hij zelf) van de Achtste (boven vermeld) bewijst dit voldoende. En nogmaals: het verheft hem den eigen-machtige, die 't heelal in zich droeg, niet om zich, tot den bewonderenwaardigsten aller tijdgenooten.
Nu is hij dood. Hij schreef vele treurmarschen en vele hymnen. Dat men daarmee den kunstenaar viere in triomf. Want voor iederen grooten mensch is de dood de verrijzenis en hemelvaart: gedurende 't leven behoort hij zijn tijd, nadien de langere toekomst.