Fransche Opera: Médée
Een opera-tekst critiseeren is moeilijk, zoolang men vrede neemt met Scribe en Maeterlinck tegelijk. Ik voor mij begrijp niet hoe Médée met de eentonige Alexandrijnen, de conventioneele klank en dictie, de rhethorica en vooral het ondramatische tot een soort van populairen roem raakte. De tragedie is een omwerking van Euripides, Seneca of Corneille, of een anderen, wat doet het er toe. Hoe een kunstenaar het onderneemt, toonde Hugo von Hofmannsthal met Electra. Dat ik, den tekst lézend, er niet door heen kwam blijve persoonlijke antipathie tegen banale rijmen, voos klassicisme en eindeloos geredeneer. Maar hetgeen een tooneelspeler kan verlevendigen met actie, wordt verdord door 't wezen van het muziekdrama. Immers: Het rythme duidt zijn gebaar en stand; belemmert mag men zeggen. Melodie en harmonie vervangen zijn temperament; reguleeren het in 't beste geval. Ieder weet toch, dat bijna geen zanger een dragelijk speler is? Het geheim der waarde eener opera schuilt hierin, dat de muziek in zoo hooge mate kenner of leek boeit dat men de scène genoegzaam vergeet. Zoolang componisten lust vinden in gerektheden, zullen teksten als Médée verstarren tot marionetten-vertoon. Inderdaad: het leven mòet vlieden voor al de uitgehouden noten en orkestrale intermezzi.
De slechtste opera verdient nog waardeering; er gebeurt zooveel eer men ze op de planken ziet! De tekst moet gezocht worden, getroffen gecoupeerd en soms gewijzigd; muziek-schrijven is geen morgenspelletje; de componist schetst (als hij vindt!) werkt uit, instrumenteert, schrijft in 't net eene partituur van honderden folio-bladen, en copieert (in Holland) zelf de stemmen. De instrumentatie is niet altijd gelijk de auteur haar zou willen. Hij moet dikwijls rekening houden met de sterkte en bekwaamheid van zijn orkest. En de bezetting der solisten hangt ook al af van den troep. De wisselvalligheden der instudeering, de fata van opvoering en succes!
De geschiedenis van Medea, een der ontzaglijkste mensch-typen door het wereld-leven gebaard, is bekend; ik zeg daarom enkel dat Legouvé de apotheose koos van haar kommer; het dooden der twee kinderen. Paul Bastide maakt het me evenmin moeilijk. Zijn bewerking is een mozaiek van korte motiefjes knap doorgevoerd, en klanken, fraai gecombineerd. Het is de consequentie van zijn individualiteit dat het grandioze ontbreekt. Wat zal men er van zeggen? Duldt men niet Hamlet en Francesca da Rimini van Thomas, Lucretia Borgia van Donizetti, Roméo et Juliette en Faust van Gounod? Maar ik mis hier noode de donkere vlam, welke elk der episodes van Medea's bestaan doorgloeit met schoone somberheid.
De opvoering was verdienstelijk. De beste medewerkers had Bastide aan zich zelf, (dirigent) Céleste Gril, (Médée) Roosen (Jason) en Druïsse (Créon). Waarom de componist concipiëerde voor zes sopranen en vier bassen, geen tenors en alten (baritons) begrijp ik niet. Daaruit sproot heel wat eentonigheid. De régisseur heeft veel op zijn geweten: waaierende zullen in den tocht, tempel met scharnierende deuren, malle standbeelden, costumes van alle kleuren (de onmogelijkste bovendien) en tijden; de kapsels: wit, rood, zwart, bruin, blond, gefriseerd, effen-gestreken, getorend, los, in vlechten, gestrikt, geband, in elken vorm en stijl! En zoo verder.
Ik kan het muzikaal geheel nu niet in den breede analyseeren. Eén détail: Op 't einde van het tweede bedrijf is 't gehuil der menigte wat al te goedkoop en weinig artistiek nagebootst door lallende stemmen achter de coulissen. Gluck wist daar beter raad mee. Doch 't is Bastide's eersteling. Jeugd opera's, zei Weber, verdrinkt men als een nest jonge honden; al valt het den vader ook hard! Ik hoorde het werk tweemaal en voel veel trek te raden in die richting. Bastide heeft veel talent en durf genoeg voor een tweede, die wellicht beter lukt.