[Emanuel Moor; Vioolconcerten van R. Kreutzer en Bach (solist Christiaan Timmner); Don Quixote van Strauss; Mignon van Gounod en Romantische Serenade van Jan Brandts Buys (Fitzner-kwartet)]
Een zoo bemind criticus als den heer Averkamp te mogen opvolgen aan dit Weekblad, waaraan hij lange jaren de muzikale leiding gaf, doet het mij zwaar wegen nu ik op verzoek der Redactie als zijn opvolger ga optreden. Ik druk den wensch uit, dat de lezers mij iets van de goedgunstige gezindheid willen doen erven, die hij in zoo ruime mate door zijn critische gaven verworven had.
Plaatsgebrek verhinderde mij Zaterdag het concert te bespreken, dat Emanuel Moor gaf met medewerking van Marie Leroy en Maurice Dumesnil. Het is van geen belang nader in te gaan op de praestaties der contra-altzangeres, die eenzijdig voordroeg met middelmatig geluid, evenmin op het spel van den jongen Franschen pianist, nog geheel onder den invloed van het schoolsch conservatorium dat zooveel automaten kweekt. Het interessante van dezen avond waren de liederen en pianostukken van Moor, voor wien hier indertijd door Pablo Casals en Willem Mengelberg zulke geduchte propaganda gemaakt werd. Moor is Hongaar doch niet van het ras der Hunyadi's. Hij cultiveerde zich in Engeland en aan het meer van Genève. Dit maakte zijn kunst cosmopolitisch, niet in den zin van universeele individualiteit, maar van vlakke stijlloosheid. Zijn klavierstukken doen denken aan het genre Maurice Ravel of Debussy, huiverige klankaanbidders; zijn liederen aan Strauss of Schillings, declamatorisch stemmingswerk. Het is natuurlijk in 't klein, gelijk zijn orkestwerken in 't groot, matte phonographie. Want de pianomuziek boeide niet en bracht geen enkelen indruk. En men leze het sonnet van Ronsard (Quand vous serez bien vieille...), het doodenliedje van Shakespeare (Come away, come away death) en vergelijke de stemming welke de tekst geeft met de impressieve kracht der muziek. Het geheim van elk geniaal liederen-componist was, dat hij de waarde van het woord voldoende kon vervangen door de waarde van den klank. Moor kon dit niet. Hij verminkte het vers, dit deden ook Schubert, Brahms, Hugo Wolf, Strauss; zij metamorphoseerden het tot muzikale pracht; Moor niet.
De beoordeeling eener symphonie van Haydn lijkt tegenwoordig overbodig. Dit kan wel zijn. Doch nergens luider dan uit werken der vroeg-klassieke periode, spreekt de noodlottige neiging van dezen tijd: de hoedanigheid der reproductie van een kunstwerk verreweg doen domineeren boven den artistieken in oud; vooral trof mij dit in de eerste der Engelsche symphonieën welke Donderdagavond (20 Oct.) onder Mengelberg werd gespeeld in het Concertgebouw. Sommige passages deden mij denken aan de beroemde Précieuses ridicules uit den tijd van Frankrijks Zonnekoning. B.v. de phraseering van het eerste hoofdthema, eerste deel, die pikante klemtoon op de wisselnoot as. Er is reeds zooveel conventioneels in Haydn. Ik doel op de expositie zijner werken: 8 maten piano en de volgende (liefst 16) forte. Het gevoed is onbewust en wil worden gewekt met onbewuste middelen. Een tweede fout leek mij het andante. Het eerste stuk staat in c klein, het tweede in c groot, het tweede thema is een variant van 't eerste en bedoeld als tegenstelling, Mengelberg deed echter reeds 't eerste inzetten met een ruw, hard staccato en vlotte beweging waardoor het tweede in stevig marsch-rythme een groot deel van zijn effect miste.
Chr. Timmner trad den zelfden avond op met twee vioolconcerten, het 19de van R. Kreutzer (een noviteit) en 't 2de van Bach. Kreutzer was viool-virtuoos en opera-componist, maar vooral als opera-componist heeft hij voor de muziekgeschiedenis meer waarde dan men hem gewoonlijk toekent. En in sommige zijner vioolconcerten was hij de romantiek van Mendelssohn-Schumann, die bij ons nota bene moest bloeien tot den zeer recenten dood van Verhulst en Hol, reeds vooruit. Het hoofdkenmerk van dit werk is zijne beknoptheid. Het is melodieus en telt instrumentale effectjes die nieuw moesten klinken in dien tijd; b.v. het tweede deel, een stukje vol Bretonsche melancholie à la Th. Botrel, de combinaties van hobo en solo-viool. Naar de twee eerste deelen luistert men overigens 't liefst, 't laatste is wat zwak van bouw en niet zeer expressief in zijn hoofdthema, een gemankeerde zigeuner-wijs. Timmner speelde de compositie uitstekend. Wat jammer echter dat de een a snaren niet voller, heller en scheller klinken. Twee concerten op één avond, werken bovendien, die zoover van elkaar staan als Kreutzer en Bach, lijkt mij een zwaar ondernemen, waartegen kunstenaars met sterker assimilatie-kracht dan Timmner nauwlijks zijn opgewassen. Hij kon ons ditmaal de hoogheid van Bach niet bijbrengen, in geen der drie deelen. Dit deed de muziek geen goed. Hinderlijker dan anders stoorde het archaïstische rythme, 't eenige onderdeel der kunst, waarin Bach zich niet wist te heffen boven zijn tijd. Dit schaadt ook zijn suite in c groot, uit de tweede (Köthen-)periode, die den zelfden avond ter eerste uitvoering kwam. Zij gelijkt in alles de andere suites van den meester: het traditioneele rythme, de melodievorming der verschillende danstypes, zelfs de bouw: b.v. de bekoorlijke afwisseling der strijkers door de houtblazers.
Het concert van Zondag, eveneens onder Mengelberg (23 Oct.), zou men zonder bezwaar kunnen passeeren, daar het een bijna letterlijke herhaling was van dat op Donderdag 6 October; de zeer academisch-formalistische 2de symphonie van Ewald Straesser en Don Quixote van Richard Strauss.
Daar echter over dit laatste nog niet geschreven werd in dit blad, blijf ik er bij stil staan: Het is niet Strauss' beste werk wel zijn vernuftigste. Nergens stond zijn doel hem klaarder voor oogen, nergens bereikte hij het minder. Dit is wel zoo uit te leggen: de hersencellen, welke plastische indrukken moeten opvangen, zijn niet of zeer weinig gevoelig voor klanken. (Voor den medicus een aardige studie!) Strauss gaat te ver in Don Quixote. Hij wil zijn effect op allerlei wijze; hij dwingt het soms, o.a. Don Quixote's aanval op de schapen. Een gedempt tremolo voor hoorns, trompetten en bazuinen, etc. geeft op kostelijke wijze het geblaat weer. Dit is hem niet genoeg en hij laat er een ‘pastoraal’ melodietje doorheen blazen; een groote misgreep; ziehier een mengsel van realisme en symboliek zooals men alleen kan ontmoeten in de muziek; vervolgens: men kan het innerlijk onmogelijk combineeren met het mèèè, zoodat beide botsen. En meer dergelijks ware aan te halen uit dit virtuozenstuk, dat het hart zoo weinig zegt. De Don Quixote-partij (solo-violoncel) speelde Gerard Hekking. Maar lyriek is de sterke zijde van dezen kunstenaar en wij waardeerden hem veel meer, met warm enthousiasme, in het eerste concert van Saint-Saëns dat hij voordroeg op verzoek. Bij zulken toon, vol en glanzend, met schrijnend-hartstochtelijk timbre vergeet men zelfs zijn magnifieken streek en wonderlijke vingervlugheid. Bij de Bohemers die Maandagavond optraden zou hij met succes Professor Hanus Wihan vervangen. Deze staat ten achter bij zijn temperamentvollere collega's. Hij is te machinaal en mist het vibreerend geluid van Hekking. Wat een quartet overigens! Ieder geeft zich individueel ten volle. Ondanks dit is het samenspel onovertrefbaar één, prachtig gerythmeerd klaar omlijnd, doorzichtig, met fijne stemvoeringen; fel expressief bovendien van klank, wat stijgen kan tot heete zinnelijkheid, hier in het
werk van Anton Dvorak (op 34 in D klein). Trouwens de kunstenaars hebben een zeer zuiver gevoel voor stijl. Men vergelijke hunne praestaties in Brahms (op 67 Bes) en Beethoven (op 59 No. 3).
Over ‘Mignon’ nog schrijven lijkt mij een onmogelijkheid. Liever alles dan dit amalgama van zinnelooze onwaarschijnlijkheden en leugen. De Fransche verminking staat dit stuk nog slechter dan den Faust. Want hier blijft Mephistopheles het tooverwoord dat alle psychologische raadselen opklaart. In Mignon loopt men van de eene grap tegen de andere als in een doolhof, tot men eindigt met de zaak te beschouwen als een heerlijk-komisch travesti en schatert om de ernstigste scènes. Zulke antiquiteiten moesten eindelijk maar eens verdwijnen van het programma der Fransche opera. Sigrid Arnoldson, over wie 't hier eigenlijk gaat, kon het stuk niet redden. Zij is soeverein kunstenares maar komt langzamerhand op jaren, en wat hier vereischte is, een jonge versche stem, gaat zij verliezen. En gebaren-taal, mimiek, spelen, welke deze eenigszins zouden kunnen vervangen, leerde men in hare jeugd nog niet. Maar dat is niemands fort bij de Fransche opera.
Ten slotte nog een noviteit welke ons Woensdagavond bracht het Fitzner-quartett: De Romantische Serenade van Jan Brandts Buys. Het werk houdt het midden tusschen de Fransche en Duitsche School. Het is minder heet van gevoel, minder decadent van klank-verfijning dan de muziek der jongere Franschen, het is lichter, klaarder, spontaner en méér waar dan de nieuwste Duitsche muziek. De harmoniek is vrij bizonder maar nergens geforceerd noch gewild; de melodiek klinkt zeer persoonlijk en warm, de architectuur daarentegen is wat conventioneel: opzet, tusschendeel, herhaling (1 en 2 o.a.). Het bestaat uit vijf deelen, kort en veelal miniatuurwerk: een rythme houdt hij gaarne een heel stuk door vast. Hij geeft geen motieven-arbeid in 't groot wat de eenheid van stemming in de serenade zeer vergemakkelijkt. Het is een buitengewoon talentvol werk door het Fitzner-quartett uitnemend ten gehoore gebracht. Dit ensemble heeft naast veel expressiefs, veel expres'. Dit laatste leidt de aandacht meer dan eens af van de muziek en verbrokkelt de stemming. Hieraan heeft vooral de overdreven dynamiek schuld. Mozart (kwartet in C groot) leek daarom te fijn, te ijl, te teer voor hen; Brahms (opus 51, c klein) paste hun beter. Vooral de romance klonk zeer schoon.
Matthijs Vermeulen.
Dr. Alphons Diepenbrock schreef mij naar aanleiding van mijn artikel ‘De muziek in Marsyas’ o.a. het volgende: ‘.... Alleen het motief in B. dur No. 15 heeft in mijne voorstelling eene eenigszins andere beteekenis, namelijk betrekking op de nymph Deiopeia en moet den overmoed uitdrukken waarmee zij den faun versmaadt, hetgeen den trots van dezen prikkelt en aanleiding geeft tot de bij-episode die op haar hoogtepunt gekomen weer in de natuurmijmerij overgaat: Thema 12 Clarinet.’ - Dit ter rectificatie van mijn uitlegging.
M.V.