Kamermuziek [A. Schmuller en Leonid Kreutzer – Vioolsonate van Curt Rudolf Mengelberg – verdediging van Pijper nav zijn Cellosonate]
De heer Alexander Schmuller moet noodig ‘een woord vooraf’ laten drukken in het programma van de vijf door hem georganiseerde concerten van internationale moderne kamermuziek!
Hij moet noodig schrijven over ‘de opzet om zoo veel mogelijk landen met hunne meest representatieve figuren naar voren te doen komen.’
En ook:
‘Van de Nederlandsche toondichters zijn m.i. eenige der meest representatieve gekozen’ – ‘ik meen daarbij elke richting tot haar recht te hebben laten komen’ ……
Prachtig! Tot welk land rekent de heer Alexander Schmuller een der dienstvaardigste figurantjes van den beheerscher der Concertgebouwen: Dr. Curt Rudolf Mengelberg, geboren te Crefeld, sinds 1917 gedomicilieerd te Amsterdam, Van Eeghenstraat nommer zooveel? Ik vind hem te klein voor Duitschland en wanneer ik in vogelvlucht kijk naar de Duitsche componisten, die representatief zouden kunnen heeten op een cyclus, welke zich een beetje buiten de sferen der charlatanerie wil houden, dan zie ik Dr. Curt Rudolf Mengelberg niet eens. En voor Nederland, waar volgens Schmuller de ‘uitgebreide productie de keuze buitengewoon moeilijk maakte’, vind ik hem eenvoudig te nietig. Het zou een schande zijn wanneer er in Holland zoo onbeschaamd onnoozel gecomponeerd werd, want waarlijk, Dr. Curt Rudolf Mengelberg schrijft te slecht, te volstrekt onbeteekenend om een telg te zijn van het Amsterdamsche conservatorium.
Wagner heeft een klassieken meester, dien ik voor deze gelegenheid niet zal noemen, vergeleken bij den geketenden demon der muziek, die speelt met de kinderachtigheid van een geboren grijsaard. Dat is erg. Maar Berlioz vergeleek dienzelfden meester met een goedig spinnenden pastoorskater, dien men iets heeft afgenomen en die goedig voortspint, alsof hij alles nog had. Dat is erger. Nu wilde ik, dat ik het allerergste kon vinden voor Dr. Curt Rudolf Mengelberg, die les kreeg van Dr. Otto Neitzel (een licht), van Cornelis Dopper (nog een licht), tot wiens vorming Willem Mengelberg veel heeft bijgedragen (een blamage) volgens de toelichting bij het portretje, en die ondanks deze hulpmiddelen en kruiwagens een muzikale luchtledigheid gebleven is. Maar ik vind niets ergers.
Men ziet tot welke slinksche praktijken (de buitenlandsche journalisten!) Mahler en het Mahlerfeest dienst doen. Laten wij over de vioolsonate van Dr. Curt Rudolf Mengelberg, vertolkt door Schmuller en Kreutzer, geen woord verspillen. Over niets kan men niet praten. Er worde alleen vermeld, dat kalme, bezadigde lieden na afloop sisten, - zoo bar was het - en dat domme, bij-hoorende lieden na afloop applaudisseerden en bloemen gaven, - zoo bar was het.
Verlang niet, dat ik schrijf op dezen midzomer-avond, met een achtergrond van legioenen bronstige, waaksche kikkers, onder welke ik nu reeds sommige Genialen herken, uit wie de alom-zingende Pan verstaanbaarder en luider opschreeuwt dan uit de legers doorsnee-kikkers, de Genialen, die 't in een volgende wereld-phase misschien gebracht zullen hebben tot nachtegaal of tot componist, verlang niet, dat ik op zulken avond ga schrijven over eene violoncel-suite van Paul Gilson. Ze werd door Judith Bokor voortreffelijker gespeeld dan ik gedacht had, maar wat hebben wij te maken met de zwakke werken van Paul Gilson?
Liever herdenk ik de violoncel-sonate van Willem Pijper, welke ik binnen 't jaar driemaal hoorde met steeds groeiende waardeering en welke ik reken tot de enkele meesterstukken der jonge Hollandsche School. Laat mij dan ook herdenken in dit perspectief van Mei-weelderige kikkers, hoe een wethouder van Onderwijs, die critiseert in het weekblad ‘De Amsterdammer’, vond, dat deze violoncel-sonate zoo'n beetje te hooi en te gras was bij-elkaar-geflanst, zooals hij ook eens 'n twee-handig receptje heeft gegeven tot het bereiden van moderne Fransche muziek, en zooals hij zich een paar weken geleden aanbood om in twee of drie dagen een muziek-stukje te maken, dat even goed of even slecht zou klinken als ‘Vergangenes’ van Arnold Schönberg.
Hij kan zich aanbieden, deze criticus, want van zijn soort gaan er dertien in een dozijn. Doch vóór iemand op zoo'n knullig aanbod ingaat, zou ik willen, dat bedoelde weekblad-componist, nu hij toch eenmaal geen ooren heeft om te hooren, de violoncel-sonate van Pijper en het Orchester-stück van Schönberg zwart-op-wit voor zich zag. De sonate van Pijper is bijna consequent monothematisch geconcipieerd over al hare drie deelen. Men kan over de thematiek etc. oordeelen hoe men wenscht, doch het is nonsens te beweren, dat deze muziek niet geordend, niet gebouwd, niet overwogen zou zijn. En dat ééne der fünf Orchesterstücke van Schönberg vertegenwoordigt toevallig eene hoeveelheid hersen-arbeid, intellectualiteit, spitsvondig overleg, welke geen musicus ter wereld in drie dagen bij-elkaar-puzzelt.
Ik weet niet in wiens trant bedoelde weekblad-copiïst nog wel eens iets zal maken (Silcher, die Brüder Lachner, Franz Abt of andere liedertafelaars?) en ik hoop, dat hij genoeg kennis der noten bezit om de juistheid van bovenstaande uiteenzetting te controleeren.
Waartoe het Mahlerfeest al dient!