De Mahler-feesten - Derde symphonie
De Muze, die de Genade is, heeft gisteravond niet willen verschijnen. Elken schijn van klank, waarin Mahler's wereld zich reveleert, hebben wij zien komen en gaan in de idealiteiten van kleur en rythmen, zooals ze leven in het achterhoofd en de herinnerings-cellen des dirigenten, maar het Wezen hebben wij niet ervaren en ons eigen waarachtig psychisch Wezen is niet opgeroepen. Ik ondervind bij zulke gevallen steeds met de grootst mogelijke ergernis de absurditeit van alle critiek op werkelijke kunstenaars. Hebben wij, critici, wel het recht om ooit een kunstenaar te verwijten, dat hij niet gekomen is, en ons niet bracht in dien toestand van hoogste verrukking, waar ooren en oogen en overige zintuigen geen dienst meer doen, waar ons heele zijn zich oplost in het extatisch Nu? Hebben wij zelfs het recht om dit te vermelden, wanneer wij zien hoe de kunstenaar met overleg, durf, woede en de zwaarste aandacht, waartoe hij in staat is, toespringt en blijft toespringen naar die momenten van zelf-vernietiging, gedurende welke alles vlam en vuur schijnt te worden? Ik weet het niet. Ik weet alleen, dat wij Mengelberg niet vergrooten of verkleinen door hem te prijzen of te laken, dat zijne waarde bepaald wordt door zijn eigen binnenste, door de oprechtheid, waarmee hij luistert naar zijn eigen demon en hem dient. Ik weet, dat ik hem alleen kan opjagen, dat ik door eene kracht, die eene andere is dan de zijne, maar die met de zijne parallel loopt, kan trachten hem te dwingen zich steeds te vermeerderen, zijn geest steeds ruimer en dieper te verwezenlijken.
Wat is trouwens de Genade, of de Muze, die de Genade is, zooals Paul Claudel haar genoemd heeft in een zijner Grandes odes? Tweeduizend menschen zijn door Mahler's Derde in den zevenden hemel gevoerd, antwoordend op de tonen der symphonie, welke door de fases der onbezielde wereld wil leiden tot de kennis van God. Zij hebben in dien zevenden hemel gejubeld alsof zij waren aangeraakt door het nooit-eindigende ‘Sanctus, sanctus, sanctus’ der koren van engelen en aartsengelen. Ik echter verlangde en wachtte andere, rijkere klanken uit de kennis van God, en men zou Mengelberg-zelf moeten kunnen interviewen om te beslissen, wie gelijk heeft, nadat Mengelberg-zelf psycho-analytisch, zakelijk en nauwkeurig, zou moeten onderzocht hebben of hij de Genade in-der-daad deelachtig is geworden, dan wel, of hij zich suggereerde, dat hij ze deelachtig was. Wanneer ik-zelf, tegen die tweeduizend menschen in, moest doen, wat het hart mij zegt, zou ik tot Mengelberg het verzoek richten om de Mahler-feesten op te schorten en af te lasten. Ik zou pogen hem duidelijk te maken, dat hij op een titanische, hem volmaakt waardige wijze va banque speelt met zich zelf, en dat ik niet geloof aan den goeden uitslag in dit zijn geval.
Woensdagavond komen wij met de Vierde en Vijfde symphonieën in de critieke periode van Mahler's scheppen. Ik hoop dan uiteen te zetten, waarom Mahler groot is in den verleden tijd.