Bijdragen aan De Telegraaf (september 1915-juli 1920)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdBruno WalterIk heb den naam van Mahler's besten vriend en ijveraar, den dirigent Bruno Walter, nog niet vernoemd gezien of gehoord. Bruno Walter was Mahler's schaduw, Mahler's eerste en laatste wil, zij raadden elkaar en begrepen elkaar dus. Waarom moest deze dubbelganger, die ons openbaringen had kunnen doen over zijn grooten kameraad, zoo volledig ontbreken? Ik heb reeds dikwijls verlangd eene Mahler-symphonie gedirigeerd te zien door Bruno Walter. Ik ben er ook van overtuigd, dat wij bij de 150 genoodigden den voornaamsten vergaten. Ik geloof zelfs, dat Mahler buitengewoon verwonderd zou zijn, wanneer hij zag, dat Bruno Walter bij deze herdenking afwezig was. | |
Mahler's pessimismeWij hadden Vrijdagmiddag in de kleine zaal van het Concertgebouw drie lezingen, van welke een résumé verscheen in ons blad. Het schijnt mij toe, dat ik de eerste dezer voordrachten, gehouden door dr. Guido Adler, niet zonder kantteekening mag laten voorbijgaan. Dr. Guido Adler deed mij denken aan den ouden Schulz uit het vierde deel van Jean Christophe (La Révolte), Christophe's eersten vereerder, rond wien zich een der bekoorlijkste scènes afspeelt van den roman. Dr. Guido Adler leek zoo'n zelfde soort van naïef, idealistisch en sympathiek muziekgeleerde, die met een warm hart leeft voor zijn kunst. Verdwijnend type. Men vergaf hem gaarne, dat hij niets nieuws vertelde. Maar één gedachte-wending trof mij bijzonder: hij prees Mengelberg's juisten kijk op Mahler, welke hieruit zou blijken, dat Mengelberg de Negende symphonie in den cyclus doet voorafgaan aan de Achtste en op deze wijze Mahler moduleert van pessimist tot optimist. Dit is naar waarheid de kwetsbare en doodelijke plek in onze heele Mahler-hulde. Inderdaad: men kan een feest, een jubileum nota bene, niet laten eindigen met den schreienden weemoed, de omfloerste klanken van Mahler's Negende, waarin hij zijn laatsten nood en laatste noot uitzong. Men mag evenwel met grond vermoeden, dat Mahler goede redenen had om na de Hemelvaart der Achtste, de Hellevaarten te doen van ‘Das Lied von der Erde’ en de Negende symphonie. En men wischt de tragiek en het pessimisme van Mahler's kunst niet vluchtigjes uit door de rangorde zijner werken te veranderen. Dr. C. Rudolf Mengelberg zegt het definitief genoeg in het feestboek, waar veel gezegd wordt wat niet gedaan werd: ‘Het is geen toevallige serie van opus 1...... 2...... 3...... enz., maar het eene werk volgt organisch op het andere met een psychologische noodzaak.’ Ja, het staat vast, dat men absoluut geen feest kan vieren met Mahler, dat elk werk van Mahler op dit feest zal verschijnen als de Steenen Gast uit Don Juan. Het staat vast, dat men Mahler geweld aandoet door zijn leven en werken uit hunne eeuwige wettelijke voegen te wringen. En de waarheid, zonder behulp van sophismen, is, dat een Meester voor den zooveelsten keer misbruikt wordt als voorwendsel, als springplank, als stijgbeugel en dat men zich dus maar zeer weinig om het wezen van den Meester bekommert. Hoeveel waardiger, indrukwekkender, verheffender, zinrijker zou het Mahlerfeest gevierd worden, wanneer dit niet de waarheid was! Hoeveel harmonischer zou de ware Mahler passen bij den geest des tijds...... | |
De tweede SymphonieHoe zou Willem Mengelbreg, na al den wierook gesnoven te hebben van het Gedenkboek, waarin Jan-en-alleman hem uitroepen tot Deliciae generis humani, het onmiddellijke, het vermurwende accent treffen in het Scherzo dezer Tweede van Mahler, symphonische variatie op ‘Die Fischpredigt des Antonius von Padua’, welk lied een grappige en grimmige omschrijving is van de drie-duizend-jarige spreuk des Predikers: ‘IJdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid’...... Hij vond 't niet. En wat is Mahler, wanneer ik in het schimmige ritselen der bezems op de groote trom, in het egale weg-vlagen der monotone begeleidingen, in de simpele onnoozelheid der melodie, niet den diepen klank hoor van het leven, gelijk het hier wordt opgevat, als een eeuwig en nutteloos sterven, als een voorbijgaand ding waarvan geene gedachtenis zal zijn? Dan is Gustav Mahler ijdelheid der ijdelheden. Hoe zou Willem Mengelberg in deze weken van triomf zich onbevangen en geloovig kunnen verhouden tegenover het eerste deel van Mahler's Tweede, dezen Trionfo della morte, tegenover het slotdeel, welke - goed of slecht gecomponeerd, ik laat dat daar - den Laatsten Dag tot onderwerp hebben? Hij kon het niet. Alles gebeurde in de regionen der technische volmaaktheid op instrumentaal en choristisch gebied; maar alles gebeurde ook met een bijna fantastische dorheid van gemoed, en geen oogwenk heeft men kunnen bespeuren de vermorzeling des harten, waarin deze symphonie méér moet spelen dan met quasi-gloed-nieuwe, superieure, vlekkelooze apparaten. Hoe zou een zangeres, die alles zoo perfect mogelijk, met mooie vocalen, met mooie klinkers en vooral met een mooie expressie de strakke, wetenschappelijke waarheid kunnen voordragen van ‘Der Mensch liegt in grösster Noth’, en dezen eenen, overweldigenden regel, die het begin en het einde is van maan, aarde, zon en sterren: ‘Ich bin von Gott und will wieder zu Gott!’? Dit kan niet. Alles wat op 't oogenblik en sinds maanden dit Mahler-feest moveert en in beweging houdt, is strijdig met de ziel dezer symphonie, met de heele ziel van Mahler. Ik vrees, dat dit nog herhaalde keeren, zelfs nog principieeler, hier zal moeten worden uitgesproken. |
|