De Mahler-feesten [Das klagende Lied en Eerste symphonie]
In het Mahler-feestboek lees ik op bldz. 54:
‘De welgedane, ongestoorde bourgeoisie van vóór 1914 kon door die muziek niet ontwaken uit haren slaap des rechtvaardigen. Hoogstens stoorde, molesteerde en irriteerde het haar. Een nieuwe generatie, een nieuw geslacht kiest haar echter tot leidster, ja, tot priesteres.’
Ik zeg niet, dat ik het met deze meening oneens ben. Integendeel. Mahler is de doodsverkondiger der negentiende eeuw en misschien zal hij eenmaal als profeet legendair zijn. Mahler is de geestenroeper van den nieuwen tijd, dien hij vermoed en gewekt heeft.
Maar ik betwijfel of de woordvoerders van het Concertgebouw het recht hebben zich uit te drukken gelijk in bovenstaand citaat. Het is mogelijk, dat de huidige bourgeoisie minder welgedaan, meer gestoord en minder slaperig is dan vóór 1914, doch dan alleen omdat zij applaudisseert voor Mahler. Het is zelfs mogelijk, dat de muziek door tusschenkomst van Mahler geworden is ‘de belijdenis eener hoogere menschheid’, dat zij niet meer is ‘het naijverig beschutte voorrecht van sociaal en geestelijk exclusieve kringen’, gelijk ik lees op bldz. 55 van het feestboek.
Ik wil niet spotten met de gekalkte buste van Mahler, die geplaatst was voor den dirigentenstoel, te midden eener roode haag azalea's. Hij stond daar als een bleek verwijt en als een vermanend memento mori. Ik wil ook niet spotten met het aanwezige publiek, dat er zeer beschut en exclusief uitzag en dat zonder twijfel geen oogenblik beseft, dat hunne paarden en automobielen veiliger en beter behuisd zijn dan ontelbaar vele menschen, - tempels van den Heiligen Geest zooals Paulus hen noemde -; die ook niet beseffen, dat de slechter beschutte duizenden heelemaal geen deel hebben aan de goede gaven van het Mahlerfeest. De toegang kostte eerst vijf-en-twintig, daarna veertig gulden en de ‘hoogere menschheid’ wordt afgescheept met een paar generale repetities, welke haast nooit ongehinderd verloopen. Zoo ging het altijd, zoo gaat het nog. Doch laten wij zulke gewetensbezwaren niet weghuichelen met demagogische frasen, waarin geen letter waarheid noch werkelijkheid is. Mahler was een realiteitsmensch en ik wil dit feest gehouden zien in het centraal-punt Mahler. Het is al erg genoeg, dat bij de Mengelberg-huldiging (die ik niet bijwoonde) componisten aanwezig waren, die vijf-en-twintig jaren naar hun beste krachten gecomponeerd hebben en wier naam met geen enkele syllabe vernoemd werd; dat bij die huldiging geen enkel scheppend kunstenaar gekozen werd of zich gedrongen voelde op te treden als huldiger. Wat zou Mengelberg moeten dirigeeren, wanneer er niet gecomponeerd was?
* * *
Men kreeg gisteren wel den sterken indruk, dat hier in Amsterdam op muzikaal gebied het allervoortreffelijkste beschikbaar is, dat in de labiele wereld der klanken, waar alles leeft voor het moment en gedurende het moment, om dan onherroepelijk voorbij te zijn, gedroomd en bereikt kan worden. La nuance, et puis la nuance et encore la nuance. De nuance in het gebaar van Mengelberg. Jan Musch schrijft in het Gedenkboek: ‘Waar de musici als meer bevoegden, Mengelberg zullen roemen om zijn eminent dirigentschap, wil ik, als tooneelspeler, hiernaast van mijn bewondering getuigen voor zijn altijd uitdrukkingsvolle en schoone plastiek’. - Altijd gevarieerde, altijd geïnspireerde plastiek, voeg ik er bij. O, hij copieert zich nooit, Mengelberg. Hij zal dezelfde melodie nooit tweemaal dirigeeren op dezelfde wijze, omdat eene melodie in een goed werk nooit onder gelijke verhoudingen terugkeert, omdat Mengelberg direct, onmiddellijk dirigeert van uit de af-en-aan-zwevende melodieën, welke het goede werk vormen. En zoo jong, zoo vreugdig, zoo levenskrachtig, zoo energiek, zoo veelvoudig, zoo musisch, in zoo ‘uitdrukkingsvolle en schoone plastiek’, zoo in de gave volheid van zijn meesterschap als in Mahler, als gisteravond (uitgerust, genezen en met al zijn wenschen trachtend naar de volmaaktheid) zag men hem nimmer.
De nuance van het koor, van het orkest in zijn myriaden van klank-verstuivingen, van streek, van aanzet, van groepeering, van honderd mogelijke evenwichten, van tallooze onderverdeelingen bij de expressies, die in den tijd afhangen van, en gemeten worden in het bestekje der één-vijfde tot één-tiende seconde, deze duizelingwekkende raffinementen van vrije rhythmiek, vrije melodiek, deze ontstellend-snelle reacties op de nuance in het gebaar, de nuance in de uitdrukking, die wonderlijke eensgezindheden - al deze nuances, welke allen de hoogst denkbare volkomenheid bereikten, en die allen speelden op de toppen van het avontuur, in de regionen van het onwezenlijkste en het gevaarlijkst realiseerbare, zij waren subliem en onbeschrijflijk.
Zij waren ook levend en dit was de nuance der schoonheid van ‘Das Klagende Lied’ en de ‘Eerste Symphonie’ in haar elementair geweld, haar natuurlijkheid, hare teedere lyrismen, haar eenvoud en jong-menschelijke, overmatige praal, die altijd schoonheid werd in hare onbeperkte machten.
Mengelberg is De Gelukkige. De gelukkige, die dit alles geschapen en voleindigd heeft, die dit schenken en genieten kan. In antieken zin zou ik hem moeten beklagen, omdat in antieken zin de gelukkige de beklagenswaardige is. Waarom staat dat witte beeld daar en waarom zal ik negen dagen moeten denken aan den dooden Mahler te midden dezer rijke Dionysiën, te midden dezer overvruchtbare lente, te midden dezer wereld, waar de mensch noch bij schoonheid, noch bij wijsheid heil of baat vindt, en waar toch ‘Allüberall und ewig blauen licht die Fernen’, de blauwe verten van leven en dood?