Maria Pos-Carloforti [Aria's uit Händels Alcina en van Jomelli, liederen van Mahler e.a.]
Toen het concert om halftien eindigde met Hänsel und Grethe van Mahler als toegift, had men den indruk zeer veel muziek gehoord te hebben. De meeste concerten duren gaarne een uur langer en men gaat weg met het besef, dat er absoluut geen muziek gemaakt werd. Dit is geen paradox doch de treurige slotsom eener langjarige ondervinding.
Mevr. Maria Pos-Carloforti, Italiaansche van geboorte, heeft eene buitengewone stem, een buitengewone techniek, een buitengewonen smaak, een buitengewoon hart. Er zijn weinig stemmen, welke het mezza-voce en het forte zoo voortreffelijk beheerschen; welke alle registers met zoo vlekkelooze eenheid van kleur en klank in de snelste overgangen tot hare beschikking hebben. Er zijn weinig stemmen met zulken grooten en gemakkelijken omvang; weinig, die de coloratuur der achttiende-eeuwsche aria even natuurlijk en onberispelijk vertolken als de woord-melodiek van het negentiende-eeuwsch lied; weinig, die de dramatische pathetiek van een oud recitatief even stilistisch-juist aanvoelen als de innigheid van den zangerigen Mahler (‘Ich ging mit Lust durch einem grünen Wald’).
Er zijn even weinig zulke warme en virtuoos ontwikkelde stemmen (deze combinatie van warm en virtuoos, natuur en cultuur, is reeds zeldzaam) als er zangeressen zijn, die aria's uit eene opera van Händel op hun programma nemen. Want de eenzijdige ontwikkeling van de muziek der vorige eeuw heeft bewerkt, dat Händel als opera-componist geschrapt is uit het leven. Ja, men springt soms zeer achteloos om met meester-werken, met de monumenten van den menschelijken geest. Terwijl men zeer bezorgd is, dat ieder individu zijne lagere school zal hebben om het a-b-c en de tafels van vermenigvuldiging te leeren, terwijl men even bezorgd is, dat elk min of meer muzikaal individu zijn conservatorium heeft, om kalm en ongehinderd op eene piano te leeren tingelen, op een viool te leeren krassen en zich te oefenen in de basjes van Hiller, vindt men het geenszins bezwaarlijk, dat een compleet pantheon van meesters en meesterwerken verzinkt in het niet. Men kon dit overdenken tijdens de leeuwerik-aria van Jommelli, en de drie aria's uit Händel's ‘Alcina’. Ik stel mij voor, dat die nooit-gezongen, nooit vertoonde ‘Alcina’ ongeveer evenveel waard moet zijn als de Matthäus-Passion. Ik herinner me ten minste, zoo ver mijn geheugen reikt, niet veel zoo door merg-en-been dringende muzikale momenten als het recitatief ‘Ah! Ruggiero crudel!’
Dr. Georg Göhler begeleidde. Aan zijne opvatting van de klassieken - schoolsch, dor, zielloos - zijn wij ontgroeid. Zijn precies en stuntelig spel deed bij de eerste helft van het programma dikwijls groote schade en hij was er oorzaak van, dat door gebrek aan basis en evenwicht, het veelvuldig zingen der sopraan in de hoogste regionen (waar zij trouwens af en toe ook te gesluierd klonk) soms vermoeide. Later trok hij bij en gaf mooie, luchtige stemmings-achtergronden. Zijne muziek op Indische teksten, was niet sterk, niet in harmonie met de oude lyrische wijsheid der gedichten, maar de verzen suggereerden onvoorziene, aangrijpende gedachten en de muziek bleek toch altijd zooveel gehalte te bezitten, dat Dr. Georg Göhler, ware hij Hollander, hier geproclameerd zou worden tot den grootsten Nederlandschen componist.