Knievedels [Een lezing met klinkende voorbeelden door prof.dr. Hermann Felix Wirth]
Prof. dr. Herman Felix Wirth, dien ik me met voorliefde herinner als den aanstichter eener totaal verongelukte ‘Nationaal-Nederlandsche Muziek-politiek’ op de wijs van ‘Deutschland über Alles’, hield gisteravond voor het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap een lezing over ‘De ontwikkeling der knie-vedels (gamben-violen) van de oudheid tot de achttiende eeuw’; een lezing met lichtbeelden en een toepasselijke uitvoering.
Het ging niet zonder schimpscheuten op de romanomanen en de oriëntalomanen. Met een hand-omdraaien werd de bakermat der Europeesche beschaving verlegd naar de Baltische provincies. Wanneer het middeleeuwsche Engeland iets dragelijks gepraesteerd heeft in de muziek-technieken, dan dankt het dit aan de invallen der Noormannen. De Kelten bleken slechts bestaan te hebben in de verbinding Kelto-Germanen. De Aryo-Germanen waren schering en inslag. Etc. Etc. Je reinste germanomanie.
Dat liet aan duidelijkheid echter niets te wenschen. Waar de ‘knievedel’ ter sprake kwam werd het bedenkelijker. Misschien omdat een gedeelte der lezing wegens den korten tijdsduur moest weg-vallen. Misschien omdat het menschdom van ‘de oudheid tot de achttiende eeuw’ zich niet alleen interesseerde voor de knievedel, omdat de ontwikkeling der muziek nog andere doeleinden had dan het afleveren van fraaie ingelegde knievedels. Maar het was uiterst moeilijk voor de hoorders om de luit, waarvoor de heer Wirth zich ook interesseert, en zijn zeer geliefde knievedel uit elkaar te houden. Er werd gesold met drie snaren, zes snaren, zeven snaren, sympathische snaren, corpus, c-gaten, f-gaten, vlak blad, gewelfd blad, getrokken strijkstok, Italiaansche, Fransche en Duitsche tabulatuur, - tot alles, van den muziek-boog der oer-volken tot de melancholieke knievedel tolde door de deskundige en niet-deskundige hersen-cellen der toehoorders. Terwijl de meest heterogene lichtbeelden voorbijschoven in het schemerdonker, werden de meest heterogene overzichten samengeflanst tot grootere eer der knievedel en der Baltische provincies. Als de uiteenzettingen van prof. dr. Herman Felix Wirth ooit in druk verschijnen, zullen wij haar even ernstig critiseeren als zijn Nationaal-Nederlandsche Muziek-politiek. Nu is het onmogelijk. Ten eerste omdat hij ons zelf waarschuwde, dat zijn lezing onvolledig was, ten tweede, omdat wij in het duister geen aanteekeningen konden maken. Maar ik heb een helder vermoeden van evenveel flaters als in de andere producten van prof. dr. Wirth gebruikelijk zijn.
De muziek-uitvoering was een paskwil. De wohltemporierte stemming, zou men kunnen spotten, was in de tijden der ontwikkelende knievedel nog niet uitgevonden. Men vernam in een consoneerend middeleeuwsch hemelsblank zangstukje meer ‘wanklanken’ dan in de muziek der actueele omwentelaars. Niemand der uitvoerders kon redelijk zingen of spelen en iedereen deed gewichtig (in een voortdurend obligaat slaperig langzaam tempo) alsòf. Ook de heer Wirth, die dirigeerde. Hoe zullen wij iemand noemen, die een Ave Verum Corpus van Joosken van der Weyden (d.i. Josquin Després! - ik stel prof. dr. Herman Felix Wirth voor om Orlandus de Lassus voortaan te noemen Roelke de Moede!) laat zingen door een duo met begeleiding van knievedel en een afbetalings-harmonium, dat afschuwelijk-zwevende tertsen maakte?
Zoo waren er tientallen ondichterlijke vrijheden, welke niet eens gepermitteerd zullen worden in de Baltische provincies, laat staan in een zaaltje der moderne afdeeling van het Rijksmuseum, waar het Kon. Oudheidkundig Genootschap pleegt te vergaderen.
Ik noem prof. dr. H.F. Wirth een dilettant in de muziek. Zijn vak bleek meer te zijn: lichtbeelden.