Eleanor Spencer [Akrobatiek op de piano - Graag ook andere stukken van Skriabin]
‘En neem nu eens de hulpmiddelen der muziek, bijvoorbeeld onze piano's. Alleen een akrobaat zal vrijwillig jaren en jaren besteden aan de zoo moeilijke piano-techniek, en zoo moeten we onze indrukken van Beethoven's sonates ontvangen door akrobaten, die met elkaar wedijveren in de snelheid van hun presto's of het uithoudingsvermogen van hun linkerpols. Denkende menschen besteden hun leven niet met goochelkunstjes. Neem een (machinale) piano, die even gevoelig naar het omdraaien van een hefboom luistert als 'n gewone naar den vingerdruk...... en de akrobaten moeten terug naar hun kleedje en hun zweefrek, omdat de eenige aanleg, dien een uitvoerend musicus noodig heeft, muzikale aanleg is; dat alleen verschaft hem toehoorders.’
Het is Bernard Shaw, die dat zijn Unsocial Socialist laat beweren in de vertaling van Herman Fairfax. Dat de redeneering socratisch uitgeplozen kan worden geloof ik niet, maar zijn conclusie is goed. Wij hebben machinale piano's gekregen met fijngevoelige hefboomen en de muzikale akrobaten zijn natuurlijk niet teruggekeerd tot het zweefrek. Doch de toehoorders hebben hen verlaten.
Men kan de techniek van deze pianistische goochelaars evenmin gaan critiseeren als de praestaties van een mechanische muziek-doos. Het is merkwaardig, verdienstelijk, verbluffend zoo gij wilt, doch zij spelen alles op denzelfden deun. Zij kennen geen onderscheid tusschen Bach, Beethoven, Schumann, Skriabin, Chopin, Liszt. Als men zich niet de geschreven noten herinnerde zou men al deze auteurs en hunne verscheidene accenten kunnen verwarren. Zij draaien, de machine maalt en met een soort van domme opgewektheid komt er iets uit wat muziek genoemd wordt volgens Van Dale of music volgens Oxford Dictionary.
Zoolang pianisten het zonder toehoorders uithouden tegen het automatische instrument zou men hen echter aan 't verstand willen brengen, dat het niet meer wenschelijk is om Bach te vertolken in arrangementen van Liszt. Dat ging eene halve eeuw geleden, toen het menschdom verzot was op solo's voor cornet à pistons en griezelde voor den naam Bach. Toen deed Liszt met zijne arrangementen nobel propaganda-werk. De tegenwoordige virtuozen, die deze dingen van Liszt kiezen om een succesje, de tegenwoordige critici, die Liszt om deze stukken laken, vergeten dat te gemakkelijk. Het menschdom der cornet-à-pistons-solo's is echter voor een poosje voorbij en daarmee ook die arrangementen. Wat zou men zeggen van een schilder, die een ets of een doek van Rembrandt retoucheerde en uitgaf met toevoeging van zijn naam? Men zou hem uitlachen.
Zoolang dus de pianisten-der-leege-zalen het uithouden tegen hun industrieelen concurrent-met-den-hefboom zou men hen er ook op willen wijzen, dat nauwelijks tien minuten muziek van hedendaagsche componisten niet voldoende is voor toegeeflijkheid of een andere nuance van absolutie. Skriabin schreef tien piano-sonates en de solisten moeten niet meenen, dat zij zich kunnen afmaken van Skriabin door uit zijn oeuvre slechts de bagatelletjes op te visschen, welke hun weinig geheugenoefening en weinig vinger-inspanning kosten.