Nationale Opera: Tsaar en Timmerman (Stadsschouwburg)
Men wilde ons wijs maken, dat er rechts van de Zaandamsche scheepswerf een echt huis stond, met echte muren, een echte deur en een echt dak. Maar dat huis flapperde een heel bedrijf in den tocht en wanneer iemand door de echte deur af-holde, waggelde het met al zijne gabinten van boven tot onderen, zooals men huizen wel dwaas ziet spiegelen langs den waterkant. Is dat, wat men moet noemen ‘goede regie’?
Temidden der werf stond iemand met een ernstig gezicht, dat wil dus zeggen zeer sullig, op een leeg aambeeld te slaan, dat de vonken er afvlogen op maat der muziek. Er was ook iemand te zien, die stond te beuken op koud ijzer, waarmee hij een ander tintelingen in de handen poogde te bezorgen (dat zal wel niet juist zijn) en er werd ook echt gekluift aan een boom door een man met 'n bijl. Dat maakte den lijntrekker aan het leege, eenzame, flonkerende aambeeld slechts belachelijker. Is dat goede regie?
Er viel in het derde bedrijf, zonder dat er aan trompetten van Jericho gedacht kon worden, een muur om van aanzienlijke hardsteenen. Wat wenscht Henry Engelen, dat ik daarbij zal denken? Ik kan er niet tegen. Ik vind een paal met een bordje en het opschrift: ‘Dit is een huis’, veel aannemelijker, dan een zoogenaamd echt huis, dat den heelen avond staat te lachen in den wind en in de voetstappen. Ik geloof liever de onwaarschijnlijkste, de fabelachtigste fabels, dan de huizen of lucht-kasteelen van Henry Engelen, wien ik de onuitputtelijke rest der andere kleinigheden ditmaal spaar.
De ‘Nationale Opera’ deed mij onlangs de eer, mij bij hare aanvrage om de Haagsche subsidie te citeeren als den eenigen criticus, die een uitzondering vormde op den algemeenen lof. Dat is onbehoorlijk. Men mag achtenswaardige vroede vaderen niet voor het plotselinge dilemma stellen, dat of de eene partij der gezamenlijke critiek liegt, of de eene criticus liegt. Dan is het hun plicht, om dit nauwkeurig te onderzoeken, waarvoor zij natuurlijk geen tijd hebben. Het is ook onbehoorlijk, omdat wij aan de ‘Nationale Opera’ nooit de gelegenheid ontnomen hebben, om eventueele onjuistheden onzer critieken in ons eigen blad te rectificeeren. Het is ook onbehoorlijk wijl het onwaar is. Ten eerste prijst de gezamenlijke critiek de ‘Nat. Opera’ niet zoo eentonig als men 't wil doen voorkomen, ten tweede keur ik niet zoo principieel en systematisch af, als de ‘Nat. Opera’ beweert. Koopman plakte alle critieken op. Wanneer Van Korlaar dat ook doet, kan hij daar de bewijzen vinden van wat ik zeg. Wanneer de ‘Nat. Opera’ denkt, dat men ter wille van vier of vijf goede krachten de heele middelmatige of minder dan middelmatige rest zonder blikken in den koop moet nemen, heeft ze het mis. Wanneer de ‘Nat. Opera’ meent, dat ze zonder welgemeende waarschuwingen zienderoogen achteruit kan gaan, vergist ze zich. Ik zal haar bij gelegenheid nog eens herinneren aan de fraaie beloften, welke voor 't begin van 't seizoen gedaan zijn in een plechtig prospectus en waarvan ongeveer geen steek terechtkwam. Al viel er niets aan te merken dan dat, 't zou erg genoeg zijn.
De vertaling van ‘Tsaar en Timmerman’ dateert van dertig of veertig jaar terug en is op elke bladzijde misselijk. Men kan voor zijne 60 centen betere lectuur koopen. Zes Nick Carter's b.v. Wat is in 's hemelsnaam het nut eener Nederlandsche Opera, wanneer er niets gedaan wordt dan onze taal afschuwelijk radbraken op eene muziek, welk nóóit Nederlandsch is? Ik zie dat nut niet.
Het orchest-spel in Tsaar en Timmerman kon zelden door den beugel. De strijkers klonken stroef, hard, geforceerd. Ik hoor, dat het orchest de volgende campagne niet op dezelfde arbeidsvoorwaarden, die onmogelijk en onmenschelijk zijn, zal contracteeren. Overwerktheid is misschien de eerste reden van den ranzigen, stuggen, schralen, verdorden orchestklank. Maar wanneer Albert van Raalte denkt, dat hij de lenige, pittige rythmen van Lortzing 't best uitbeeldt door ze te dirigeeren met korte armpjes, alsof hij zich voortdurend met de ellebogen in de zijden stompt, dan dwaalt hij. Hij bereikt er juist 't tegenovergestelde effect mee. Hij maakt ze topzwaar en strooperig.
Lea Fuldauer, het Zaandamsche Marietje, desillusioneert telken male hartverscheurender. Zij zingt niet meer, zij lalt. Zij lalt niet eens zuiver, zij lalt steeds om den toon heen. Het is buitengewoon treurig. Zij was eerst een hoopvol talent. Toen werd zij een goede zangeres. Over eenigen tijd zal zij door de Nationale Opera verknoeid zijn.
Van Tulder, de pseudo-tsaar, zingt sinds geruimen tijd niet meer. Hij spreek-zingt. Dit is gemakkelijker, maar komt niet te pas bij de rollen waarin hij meestal optreedt. Hij kan geen halve toonladder meer onaanvechtbaar voordragen, laat staan een aria. Vroeger kon hij 't wel.
Anton Dirks, de Tsaar van het Tsaar-Peterhuisje, vertoont stilstand. Het zou prachtig zijn, wanneer hij zich over zijne gewoonte van lijmen en toon-trekken kon heen zetten. Het is jammer, dat dezelfde trage sloomheid zijne heele actie bederft.
Schulze zong een goed-sentimenteelen Franschen gezant. De gebruikelijke aardappel, welke Kubbinga als Engelsche gezant in de keel had, was verbazend reusachtig. Coen Muller, Russisch gezant, schijnt moeilijk zijn eenmaal ingestelde holheid van klank te kunnen overwinnen of varieeren. Het sextet, dat de zes mannen zongen, in 't tweede bedrijf (zes solisten) haalde 't in de verste verte niet bij de Madrigaal-vereeniging. Van Raalte schijnt dat niet te verlangen en heeft ook hierin ongelijk.
De weduwe De Bruin van Greta de Hartogh viel uit 't kader, omdat ze te weinig joviaal Zaansch was. Maar de redder der voorstelling werd Jac. van Bijleveldt als Burgemeester van Bett. Hij vloeide over van eigen grollen en zij waren dikwijls heel grappig. Zonder Bijleveldt met zijn geestigheden, zonder den dialoog zou de vertooning onoverkomelijk vervelend geweest zijn.
De koren klonken zeer redelijk. De balletten van Lily Green vloekten door hun ijlen smaak met den dikken stijl van de regie, waarin ze gedanst moesten worden. De muziek van Lortzing zou bewonderenswaardig zijn, wanneer Mozart, Rossini en Beethoven niet vóór hem geleefd hadden. Maar niemand mag kwaad van hem spreken, dunkt mij. Lortzing heeft tot zijn dood in zorgen gezeten om een stukje brood voor hem en zijn huisgezin en tot dien armzaligen dood een vroolijk humeur behouden. Dat is misschien een even mooie praestatie als het schrijven van volmaakte opera's.