Francis Koene [en Henriëtte Roll] [Werken van Jean Huré, Philippe Jarnach, Lalo en Louis Zimmermann]
Er werd zwaar geworsteld, leek me. Niet met het publiek, dat veel welwillendheid uitzond en bloemen; niet met de techniek, waarvoor de leerjaren bij Louis Zimmermann overal borg bleven; niet met den toon, welke bijna de toon is van onzen concertmeester, die met een paar streken een koor van violen kan verheerlijken tot wonderen van klank; en niet met een rechter-arm, welke zich moeilijk tot rust en stilte laat brengen; en ook niet met de hitte, die weer tropisch was, omdat men stookte alsof het kraak-vroor.
Francis Koene worstelde met zichzelf, met eigen stugheid, eigen schroom. Hij is niet gewend aan den reuzen-zwaai van het vertrouwde studeervertrek naar het vijandige podium en kon den afstand niet maken. Hij concentreerde zich met de uiterste inspanning op technische voortreffelijkheid, op expressie en emotie, welke hij zich als ideaal gedacht had, doch kwam niet over den rubicon, scheen geen oogenblik vrij te kunnen intreden tot zijn eigen wezen.
Het gevolg was, dat de heele uitvoering te ‘model’ werd, kleine mislukkingen daargelaten. Dat veel verloren ging in ondefinieerbare luchtledigheden, in beklemmingen, in steriele moeiten, dat veel verstarde. Dat men zich altijd voelde als in de schuwe zieken-atmosfeeren der laatste bedrijven van Pelléas en Tristan b.v., vol versmoorde, onuitgesproken daden en verlangens.
Men speelde de charmante en vluchtige sonatine van Jean Huré, de sonate van Philippe Jarnach, de Symphonie espagnole van Lalo, eene Mazurka van Zimmermann. Henriëtte Roll, die begeleidde met zeer overwogen nuances, vond niet den bezielenden wenk of eene andere drijfkracht om den violist over den innerlijken stilstand, den kleinen dood, waarover mystici zulke merkwaardigs bladzijden geschreven hebben, heen te helpen.
Dit alles is zonder twijfel jammer. Het neemt echter niet weg, dat Francis Koene een der meest begaafden is onzer jonge violisten.