‘Kerk-konsert’ [Willem F. Swijters speelt eigen werken; liederen met Minnie van Velsen]
Het is nog niet heelemaal helder in het hoofd van Willem F. Swijters, den jongen organist der Nieuwe Walen-kerk. Wijlen Daniël de Lange zou gezegd hebben: Talent genoeg. Er is hier niets noodig dan een stoffer.
Hoe kan 't heelemaal helder zijn in 't hoofd van een jongen man, die een tractaatje op rijm van J.P. Heije becomponeert en tegelijkertijd eene uitvoering aankondigt als ‘Kerk-konsert’? Ik heb nooit begrepen, waarom sommige lieden zoo gebeten zijn op de letter c. Maar dat een musicus (muzikus!) ze schrapt uit zijn alphabet, is tegen alle redelijkheid, zoolang er toonladders en toonsoorten zijn, die iets te maken hebben met de c. Men beginne in de muziek niet aan dergelijke ‘vereenvoudigde’ spelling, waar de Latijnsche, Italiaansche, Fransche oorsprongen nooit uitgeschakeld kunnen worden. Wij zouden minstens een eeuw noodig hebben, om te wennen aan afschuwelijkheden als: Sembalo, Sjello, Selesta, Sjakonne, Kresjendo, Klavesimbel en honderd andere. Verbeeld u overigens, dat er een groep Nederlanders zou komen, die (met bijna evenveel recht) de K. wilde opruimen.
Het concert begon een beetje over achten en toen het een beetje over negenen was stonden we op straat en hadden we zestien ‘werken’ gehoord, onderbroken door tamelijk lange rustpoozen. Het hoogst genummerde dier stukken heette reeds opus 45. Dat lijkt wel serieus en ernstig bedoeld, maar zweemt naar het kinderachtige. Zoo rijgen jongens leege vogeleieren aan een snoer of verzamelen postzegels. Wat kan Willem Swijters, wat kunnen wij, hoorders, hebben aan zulk een eentonig rijtje stukken, die den gemiddelden duur van twee minuten niet overschrijden? Wat moet dat voor een oeuvre worden, wanneer hij op die wijze doorgaat?
De oorzaak is, dat Willem Swijters noten kan schrijven, heel-, half- en niet-moderne noten, dat hij accoorden kan combineeren en een thema kan vinden. Maar hij kan niet componeeren, componeeren in de etymologischen zin van samenstellen, samenvoegen, ordenen, rangschikken, bouwen. Hij zal dit ernstig moeten gaan leeren. Een schema opzetten, een plan afbakenen, eene lijn zuiver vol-teekenen, deze lijn wisselen en verbinden met andere en vele zuiver-volteekende lijnen, coherentie in de harmonische structuur, overzicht, doelmatigheid van factuur, dát is nog iets anders en moeilijkers dan het improviseeren van twee-minuten-lange invallen van fragmentjes. Daarin is Swijters nog een zeer onervaren scholier. Daar zou de stoffer van Daniël de Lange goed werk kunnen doen.
Er waren zeven liederen, welke een onpersoonlijk, soms banaal gegeven trachtten te maskeeren met gezochte en ongemotiveerde harmonische uitwijkingen. Zij werden gezongen door mej. Minnie van Velsen, die de letter T hoe langer hoe meer gaat vormen als een sisklank. En de letter t is ongeveer de eenige (klinkers inbegrepen) welke zij schappelijk en dragelijk uitspreekt.
Er waren negen orgelstukken met een ‘Mars’ (vandaar 't woord marskramer) als komisch eind-punt en puzzle. Het bleek een gewone Marsch. 't Middengedeelte der ‘Toccata’ (waarom niet Tokkata?) opus 42 No. 2 is 't eenige, dat ik me met genoegen herinner. De rest laboreerde aan een vlakke, slecht genuanceerde, matelooze chromatiek, welke steeds doodliep in een braven cadens.