Ignaz Friedman [Chopin-avond]
Om mij te oriënteeren in afgeloopen getijen en uit nieuwsgierigheid naar eene lang-geleden wisselwerking tusschen ons en Ignaz Friedman, sloeg ik na, wat ik tien jaar geleden in de 'N.R.Ct.' schreef over 'einer der allergefeiertsten Klavierspieler' (Riemann).
Toen was het: plastiek in den toon; theatraal gebaar en accent van de goede soort; meesleepende erupties van geluid; eenkennigheid en schraalheid in de nuances; enge gezichtskring; virtuoze techniek.
Nu was het 'tzelfde. Alsof hij zijn identiteitsbewijs wilde laten zien, zijn geboorte-acte. En wat zouden wij zeggen van een schilder, een schrijver, een tooneelspeler, een gewonen werkman, die in tien jaren tijds geen kans vond om te evolueeren, te verbreeden, te verdiepen, te verfijnen, te ontwikkelen? Zou een pianist de eenige zijn, die 't recht verwierf en 't boven-menschelijk genoegen om in het eeuwig Worden stil te staan en zich te achten het onwanklijke, het onvergankelijke, het niet-falende, het Zijn, het Bereikte?
Ik betwijfel dat. Ik vermoed, dat wij hem zullen aanvoelen als de leegte, waarvan de natuur haar beroemden afschuw heeft. Maar wat moet het grappig zijn om met zulke menschen samen oud te werden, 70, 80 jaar en ze bij perioden van decenniën terug te ontmoeten en niets in hen veranderd te merken, en nog denzelfden tongval te hooren, dezelfde ideeën, hetzelfde timbre als bekende voetstappen in een oud straatje van een dood stadje!
Op het fond van Ignaz Friedman's heelen Chopin-avond (weinig belangstelling naar twee snelle toegifjes; voor het programma van 19 nummers zie ons memorandum) stond de levende schim van Dirk Schäfer. Friedman moet eens naar hem komen luisteren.