Het Onuitbluschbare [Carl Nielsen dirigeert zijn Vierde symphonie, Pan en Syrinx, Hanendans, naast werken van Sibelius, Rangström en Stenhammer]
Het woord ‘onuitbluschbaar’ komt gewoonlijk slechts voor in de liefde-romans onzer grootvaderen, waar een hopelooze hartstocht beschreven wordt, en in de brand-verslagen, waar men spreekt over lekkende vlammentongen. De heer Carl Nielsen, Deensch componist, zette ‘onuitbluschbaar’ aan den kop eener symphonie. Hij vond den term geenszins diklijvig, maar ook niet strikt noodzakelijk: ‘Muziek is leven en gelijk dit onuitbluschbaar. Daarom kon dit woord, dat de componist op zijn werk geplaatst heeft, overbodig zijn, schrijft hij. Wat ongeveer zeggen wil: ‘Ik zet 't er bij voor de duidelijkheid. Maar 't spreekt natuurlijk vanzelf, dat mijn muziek onuitbluschbaar is.’ Zoo maakte de heer Nielsen vroeger de hier gedirigeerde ‘Symphonia espansiva’. Ook overbodig - want muziek is expansief of is niet. En gelijk men zich toen (1912) tegenover de uitgemergelde schrielheid van dat toonstuk afvroeg, hóe droog de auteur wel componeeren zou, wanneer hij ooit met voorbedachten rade niet-expansief zou zijn, zoo vroeg men zich gisteren, wat de heer Nielsen in 's hemels-naam zou verstaan onder een bluschbare symphonie.
Er werd geen critische Jan van der Heyden gevraagd en iedereen kon toe met zijn eigen, handzamen Minimax - of een ander bluschfabrikaat. Kenmerkend voor den stijl van Nielsen zijn de toelichtingen uit den wegwijzer, waarmee Julius Röntgen aan ‘L'inestinguibile’ symphonie verklaarde. Ik citeer uit de monotone aanduidingen bij de noten-voorbeelden; ‘drie keer’; - ‘motief, dat later eenigszins gewijzigd veel gebruikt wordt’; - ‘herhaald’; - ‘figuur, die telkens opnieuw herhaald wordt’; - ‘de piccolo-fluit speelt telkens’; ‘de violen spelen (dit) voortdurend’; - ‘bas, die drie-en-dertig maten lang uitgehouden wordt’; - ‘de verschillende motieven zijn hier werkelijk onuitbluschbaar’; - ‘acht maten’; - ‘thema, dat dikwijls herhaald wordt’; - ‘nu telkens herhaald’; - ‘enz.’; - ‘12 maten’; - ‘enz. dikwijls herhaald’. - Röntgen waarschuwde ons niet, gelijk Havelaar, dat zijn buffelachtige analyse eentonig zou worden. In zijne onnoozelheid begreep hij ook niet, dat hij de meest welsprekende critiek schreef. Maar voor de paragraaf, welke Nielsen's tekort aan fantasie, deficit aan vinding, thematisch onvermogen betreft, refereer ik naar de authentieke, onbedriegelijke specificaties van den heer Röntgen.
Daar de Nielsen-propagandist een veertien maal op denzelfden rythmus gestreken noot der alt-violen een ‘karakteristiek motief’ noemt, zou ik, wat de muzikale, intrinsieke waarde der gebruikte, dubieuse materialen aangaat, wederom kunnen verwijzen naar den heer Röntgen. Doch Nielsen werkt niet overal zoo simplistisch en hij wendt ook noten aan, die het air hebben van melodieën. Deze melodieën vindt men echter ongeveer met hetzelfde air in de werken van Röntgen en de geweldige rest der intercommunale epigonen van Johannes Brahms. Zij klinken stug zonder dat ooit hare plastiek geprezen kan worden. Zij klinken lief, smachtend, sentimenteel zonder de geringste ontroering uit te zenden. Zij zijn onpersoonlijk, rethorisch, kort van stof, gebouwd volgens het vademecum of den cathechismus der intercommunale conservatoria. Zij laten alles met zich doen, men kan ze inkrimpen en uittrekken naar den centimeter. Zij kunnen luid en zacht gespeeld worden. Zij passen op alle instrumenten. Men mag ze ongestraft koppelen, de eene gerekt, de andere gekrompen, of samen vergroot en samen verkleind. Zij blijven met alle passers, alle ellen, alle vergroot- en verklein-lenzen steeds even ‘expressief’. Zij blijven natuurlijk vooral ‘onuitbluschbaar’. Dat hoeft men er niet boven te zetten, want het hoort bij het achtbare vak.
Ik geloof ondertusschen, dat er in de besproken symphonie eene wereld ondergaat (geen kleinigheid) en dat met het muzikale systeem van Carl Nielsen uit de Groote Leegte (hoeveel maten?) een nieuwe aarde wordt geconstrueerd, waar de vogels weer gaan zingen en paren, de mensch een primitief wijsje zingt, zooals duizend jaar geleden en het Heelal allengs een herboren levenshymne zingt, gelijk ieder onderlegd hedendaagsch componist dat op zijn tijd probeert. Het uitgangspunt voor de cosmologie in vier deelen (drie kwartier) is een gecomprimeerde aanzwelling van mineur naar majeur, naar het voorbeeld van Mahlers zesde symphonie, welke de Ontkenning formuleerde als een afneming van majeur naar mineur. Doch ‘quod licet Jovi non licet bovi’ - zelfs niet, nu Röntgen bekeerd is tot Mahler en Debussy. Zoo episch en sterkend Mahlers pessimistische ontkenning uitbloeit en schoone wezenlijkheden schept, zoo voos en machteloos vermiert de goedige, welwillende ‘Bejahung’ van de heeren Röntgen-Nielsen in kinderachtig ‘contrapuntisch’ gepeuter. De bewijsvoering gaf ik boven. Supplementair donderende pauken, al waren 't er honderd, kunnen daar niets aan verhelpen. Bij Nielsen waren 't er slechts twee en men kon met ironie aanschouwen, hoe ze de zachtzinnigste menschen kregel maakten.
Nielsen is een matig, zeer beperkt dirigent. Het lijstje miniaturen, dat hij na de pauze uitvoerde behoorde zonder uitzondering tot de allerzwakste, afgesletenste muziek. Sibelius componeerde zijn ‘Finlandia’ met koralen, koper en verjaarde trucs slechter dan wij dit uit onze eigen talentvolle provincie verwachten. Het ‘Divertimento elegiaco’ voor strijkorchest van Ture Rangström is verwaterde en verwelkte Grieg [en] Brahms, met de roekelooze recapitulaties, welke hunne aangeboren specialiteit zijn. ‘Pan en Syrinx’ van Nielsen verbaasde door een parodistisch, onzaakkundig gebruik van tamboerijn, bekkens, xylofoon (tingelingeling), klokkenspel (tingeling) en kleine trom. 't Eenige waardeerbare fragment der compositie kwam bij 't slot: het ruischen van het ranke riet. De ‘elegie voor fluit en strijkorchest’ van Wilhelm Stenhammer was kort en toonloos. Twee Grieg-melodieën voor strijkers putten uit door Griegs erf-kwaal van componeeren in de lengte. Nielsen's ‘Hanendans’ begon met banaliteiten, welke men het recht heeft te ontvluchten. Wat de halve zaal deed.
Er werd echter systematisch gezorgd voor het succes. Maar onuitbluschbaar was de geeuw, onuitbluschbaar de verveling, onuitbluschbaar de middelmatigheid. Onuitbluschbaar zal ook wel de doode lijdelijkheid zijn, waarmee wij dergelijke séances bijwonen. Wat voor ons als toets van geduld diende, was voor 't orchest bovendien een toets van slagvaardigheid. Men hield zich buitengewoon kranig en dat wil veel zeggen bij zes opeengestapelde noviteiten, die nooit zullen terugkeeren.