Bokor, Andriessen, Pijper [Beethoven, Saint-Saëns, Debussy en Pijpers Cellosonate]
Andriessen sloeg zijne a aan en keek de lucht in, over de a heen van Judith Bokor. Die a was onwillig. Andriessen sloeg opnieuw aan, lachte de lucht in, en Judith Bokor morrelde met haar schroef. De a bleef onwillig. ‘Ter dico, ter canto’, dacht ik met de oude toovenaars, ‘ik zeg, ik zing drie keer’. Andriessen hield vol, aureoolde den centralen toon met flageolet-spectralen, lachte de lucht in over de a heen der violoncel, en Judith Bokor draaide aan 't schroefje. Toen begon de Sonate en het scheelde nog wel een achtsten toon. Daar dit niet te verbeteren viel vormden piano en cello den ganschen avond een repeteerende breuk. En daar in den muzikalen staat de nietige differenties de kwaadaardigste duiveltjes der malaise zijn, raakte niemand in het goede evenwichtige humeur. De cello-klank verschrompelde, omdat zijne résonance harmonique ontspoorde op de golven-banen der piano. De cello werd armoedig, stug, zanderig, plat. De piano bazig, hard, luidruchtig. Beethoven en Saint-Saëns deden breedsprakerig, oppervlakkig, Debussy grotesk, barok, on-melodieus en alleen Pijper's sonate raakte over 't doode punt. Waarschijnlijk omdat Pijper, die Andriessen's begeleidingstaak overnam, zoo verstandig was den reusachtigen vleugel te sluiten en misschien omdat Pijper en Bokor meer gestudeerd hadden dan Andriessen en Bokor. Want gedurende Beethoven, Saint-Saëns en Debussy waren er nog schuldiger oorzaken van misnoegdheid dan de stemming. Sinds 23 Sept. 1919, datum van haar debuut hier, werd Judith Bokor natuurlijk nog niet de violoncelliste, wier instrument doet wat zij wil. Er ontbrak evenveel aan de technische als aan de psychische expressie en bij Debussy maakte zij, ronduit gesproken, een dilettantischen indruk. Ook Andriessen trouwens beheerschte deze muziek niet in haar juiste klank-type, melodische en rythmische waarden. Wij kennen dit werk echter, eigener, ontroerender van Evert Cornelis en Thomas Canivez.
Pijper's sonate is door Judith Bokor minder bekwaam gespeeld dan door Marix Loevensohn, die haar 20 Sept. introduceerde op den Ned. Cyclus. Sommige effecten, welke toen onmiddellijk de bedoelde ontroering suggereerden, leken gisteren bedenkelijke proefnemingen en wie weet hoe dikwijls de preciese verwezenlijking van het begin der Nocturne b.v. illusoir zal blijken? Pijper zelf moet oordeelen of hij met de hier gebruikte middelen de nuance van aanwaaiend, dwalend geluid 't veiligst trof.
Het is betreurenswaardig, dat niemand deze sonate drukt en uitgeeft. Ik had bij Broekmans liever Pijper's sonate zien liggen dan een ‘Erich Wichmann tot 1920’.