Dirk Schäfer [Over het tempo bij Mozart en Haydn – Beethovens Waldstein-sonate]
Het was weer de ellendige centrale verwarmer, rechts van den uitgang, en het was natuurlijk weer circa half negen, dat hij zijn onverstaanbare rythmen begon te tikken, midden in de sonate van Haydn. Waarom kan hij dat niet circa halfacht doen, als er niemand wordt lastig gevallen? Vier, vijf aanbidders van Schäfer sprongen op het ding toe en sloegen het op de bruine ribben, hoewel 't reeds lang van plan was te zwijgen. Ik vermoed, dat de schuldige eer te vinden was in de onderaardsche gewelven van het Concertgebouw, waar men ons dezen avond ondraaglijk heet wilde stoven.
Schäfer keek kwaad naar zijn spelbreker en roffelde Haydn's laatste deel baloorig af. Maar reeds bij het eerste d-dur-accoord scheen 't me, dat hij zich niet in een staat van innerlijke genade, luciditeit en rust bevond om Haydn te spelen. Het bleek ook, dat hij Haydn opvat in lezingen, waarmee ik onmogelijk kan instemmen. Ik denk me de allegro-deelen minstens twee maal sneller, dan men ze tegenwoordig pleegt te nemen. Ik weet wel, dat het dan phenomenaal moeilijk wordt, en dat lastiger is om gevoelsaccenten te leggen in een voortvarende tijdmaat dan in een bezadigde. Maar ik kan het hedendaagsche Mozart- en Haydn-tempo niet organisch plaatsen in hunne maatschappij, en ieder die zich de moeite wil geven om deze maatschappij te reconstrueeren, zal tot dezelfde conclusie komen. Met onze teemerige, kinderachtige tempo's ontneemt men de kunst van Haydn en Mozart elke superioriteit, zoowel technische als geestelijke, en deze superioriteit is het voornaamste karakter hunner werken. Gelijk de nachtegaal uit de antieke fabel, die om Itys treurt en zijn ‘miserabile carmen’ zingt, zoo hebben Haydn en Mozart veel chagrijn weg-gezongen, niet slechts in hunne beschouwelijke adagio's, maar vooral in hunne allegro's. Wat de componisten van dezen tijd, te midden van het jammerlijke, onoverwonnen leven intoneeren, intoneerden zij boven den horizon der aarde. Nooit echter hoort men dit vrije, zelf-verloren accent door hunne vertolkers uitgesproken. Zelfs in [het] korte, sublieme Largo (d-moll) vernam men niet dien elyseeschen toon en zelfs het goddelijke noon-accoord (o Schäfer, wat had bij Haydn een noon-accoord voor boven-menschelijks?) cirkelde niet uit in één enkele extase van verlangen.
De Mozart-variaties verheugden door veel technische bijzonderheden, doch met Schäfer's reproductie van Beethoven's Waldstein-sonate had ik wederom meeningsverschillen. Wanneer deze compositie niet gespeeld wordt in eene geïnspireerde, altijd-wisselende, nerveuse rythmiek, krijgen de twee eerste deelen iets te veel een rethorische, ontoegankelijke houding, wordt het Rondo te beaat en zelfgenoegzaam. Schäfer leek mij ook de phrase der melodie, het expressieve accent, doorloopend op te offeren aan eene oude manie voor het sterke maat-deel, waarvan een tijdgenoot genezen moet zijn.
Bij de eerste helft van dit programma had ik verwachtingen, die niet vervuld werden. De tweede helft gaf ik er aan. Chopin's derde sonate is dezen winter even druk vertegenwoordigd als de onvermijdelijke sonate met den treurmarsch en menige magistrale étude, mazurka, wals, polonaise bleef voor deze twee sonates veronachtzaamd.