Concertgebouw-Sextet [Suite van Rameau (bew. Dresden), Trio op. 40 voor piano, viool en hoorn van Brahms en twee noviteiten van Gustave Samazeuilh]
Een half vers zegt soms meer dan een heele biografie. Lees deze ‘Bach in der Arbeit’ uit ‘Die ewigen Pfingsten’ van Ernst Lissauer:
‘Im Oberstock übt Christian am Klavier.
Hans Christophs Geigenspiel dringt durch die Tür, -
Er sitzt am Tisch, die Hände vorm Gesicht,
Von rings ein selig summend Rinnen,
Er sitzt tief in sich selber eingesenkt.
Gesammelt Kraft bei Kraft zu voller Macht;
Aus seinem Haupte und Geblüt
Goldstill ein Glanz atmet und glüht,
Der sanft die dumpfe Stube scheinend tränkt,
Schon der Gottgeist in ihm aufgewacht,
Mit Gottgeist er reich und reich beschenkt, -
Die Rechte löst sich sacht und liegt bereit,
Gesang haucht ausgegossen.
Sitzt er in seiner Seligkeit’.
Ik zag hem eensklaps met zijne leerlingen der Thomas-schule, die hij noten en verbuigingen moest inpompen. Ik zag hem op eens met zijne twintig eigen kinderen, in zijne meer dan twintig-jarige kraam-kamer. Ik zag hem bij het sterf-bedje van vijf zoons en vijf dochters, bij den dood zijner eerste vrouw. Ik zag hem die andere zes zonen en vier dochters opkweeken, meer voor de Muziek, dan voor het leven. Ik hoorde ze uit alle hoeken van het huis te Leipzig vinger-oefeningen maken op clavecimbel, viool en fluit; ik hoorde ze zingen en spelen van 's morgens tot 's avonds. En ik zag Bach te midden van die kleine menschjes, en ondanks ontelbaar andere beslommeringen, nog circa duizend werken uit-denken en uit-schrijven. Het is de luister met de misère van een der zeldzaamste menschen-levens in een notedop. Men vraagt dan niet meer of de sonate voor fluit, viool en piano, die kort is en door Zimmermann, Klasen en Evert Cornelis met liefde gespeeld werd, eeuwigheids-waarden bezit. Zij boeit me nauwlijks, maar ik heb lust om me voor éénen maal te voegen bij hen, die Bach nemen [?] met al zijne onsterfelijke tittels en jota's, waaraan men niet raakt, welke men eerbiedigt.
Maar men vond geen sterke stukken op dit programma van het Concertgebouw-Sextet. De Suite van Rameau, die door Dresden zoo kleurig gezet is voor de beweeglijke, expressieve blazers en zoo vreugdig vertolkt werd, was niet nieuw en 't was ook niet de eerste reprise. Het trio (opus 40) voor piano, viool en hoorn van Brahms mag ad libitum uitgevoerd worden door piano, viool en cello. Tak blies zijn weekste en verzadigste geluid in loof-groene tinten, maar het werk blijft thuis hooren bij de geijkte en meer gebruikelijke trio's.
En de noviteiten van Gustave Samazeuilh? Willem Pijper schreef in ‘Het Getij’ van 15 Januari over mij, zonder een zweem van bewijs: ‘Maar bij hem signaleert men, nu de oorlog gedaan is, een niet onduidelijken zwaai van Frankrijk-af.’ Willem Pijper gaat misschien in hetzelfde of in een ander orgaan van ‘jongeren’, die niets kunnen en waarschijnlijk nooit ts zullen kunnen, nog zulk een laaghartigheidje verzinnen, doch ik zal een zwakke en onpersoonlijke muziek als Gustave Samazeuilh's ‘Divertissement et Musette’ (van 1902) daarom nooit ophemelen en de waarheid ontrouw worden. Samazeuilh's ‘Esquisse d'Espagne’ (1914) is moderner, is gevoeliger, is beter en de hobo uit de verte (zeer sensitief bespeeld door Blanchard) zingt mooie heimwees, mooi beantwoord door de langoureuze fluit, op een bijna uitgewischten achtergrond van rustige piano-accoorden. Die Spaansche schets is echter in hare melodische en harmonische contouren evenmin oorspronkelijk als het andere. Doch het was ruim waard, dat wij het leerden kennen en het had slechts door enkele rijkere stukken geflankeerd behoeven te zijn om tevreden te stellen.
Het Concertgebouw-Sextet moet bij de volgende uitvoering deze desillusie inhalen met een programma, dat werkzamer en ook minder kort is.