Historische Cyclus XVII [Nachklänge aus Ossian van Niels Gade, Griegs Pianoconcert en de Symphonie van Christian Sinding]
Het was de schuld van een paar musschen, dat het Zondagmiddag-concert verliep in een algemeene verstrooidheid. Een paar musschen in de dakgoot hieven hunne avond-hymne aan, nadat de zon den ganschen middag geometrische figuren geteekend had op het melancholieke matglas. De musschen hadden natuurlijk gewacht tot eene weeke en langzame muziek overmatig sleepte. Toen wierpen zij The Call of the Wild in de zaal. En muziek moet vrij sterk zijn, wil ze bestaan tegenover een musschenkreet, waarin de eerste vleug voorjaar, het eerste lentevermoeden en de gouden weerschijn van een dalende zon vertolkt werd.
Nietzsche zei: ‘Il faut méditerraniser la musique.’ Zij moest supra-duitsch, supra-europeesch worden. Zij zou naast de blauwheid en de verlokkingen der Middellandsche Zee, naast de stalende klaarte van den middellandschen hemel niet bezwijmen, niet verbleeken, niet verdooven. Zij zou zich handhaven naast de rosse zonsondergangen der woestijn; hare ziel zou verwant zijn met de palmen; zij moest kunnen wonen tusschen de groote, eenzame en schoone roofdieren. Zij zou niet weten van goed noch van kwaad.
Over de musschen spreekt Nietzsche niet, want dan zou men hem nog minder geloofd hebben. Hij vond de musschen waarschijnlijk ook niet litterair en dichterlijk genoeg. Maar als de dieren des velds en der wouden ooit een officieel criterium worden voor de waarde, de betooveringsmacht eener muzikale compositie (en dit zal een reusachtige schrede voorwaarts beteekenen in de ontwikkeling der muziek-critiek), laat men dan de musschen niet overslaan of uitsluiten. Een ongelooflijk aantal composities kunnen niet tegen hen op.
Wat is de ‘Noorsche toon’ in de muziek? Ik weet het niet. Vorige generaties wisten het en waren er verzot op, wij onderscheiden hem niet meer van een Deenschen, een Zweedschen, een Finschen ‘toon’. Wij hooren een versuikerd mineur, een verschoten majeur. Voor twintigste eeuwsche ooren is de Schotsche Symphonie van Mendelssohn, die of die Iersche Rhapsodie van Villiers Stanford, dat of dat Tsjechische stuk van Dvorak, deze of gene Spaansche fantasie van een Spanjaard uit omstreeks 1850, een locaal gekleurd fragment van eene Meyerbeersche Opera, even ‘Noorsch’, dikwijls zelfs ‘Noorscher’ dan de muziek van Gade, Grieg en Sindting. Hoe meer folklore der wereld verzameld en gecatalogiseerd wordt, des te meer blijkt, dat alle ‘tonen’ vervloeien in de groote en universeele eenheid der natuur, dat Kaffers, Indianen, Laplanders, Provençalen, Schotten, Eskimo's, Arabieren en Aziaten, Normandiërs en Basken, samen niet veel meer dan één ‘toon’ bezitten, die hoogstens gedifferentieerd is door kleine schommelingen in de schakeering. Nog tien jaren nadenken met vergelijking en men zal spreken over het bankroet van 't nationalisme in de muziek. Nog twintig jaren vrije gedachte met een beetje ontwikkeling en men zal lachen over de propagandisten van nationale en particularistische stijlen.
Het is werkelijk niet alleen de toon, die de muziek maakt, doch ook het interieure rythme, ook de kleur, ook de vorm, en de nationalisten der diverse volken hebben bij deze motorische organen eener compositie geen enkele zelfstandigheid veroverd. Gelijk de antieke Apollo, reivoerder der Muzen, orakelde te Delphi, zoo orakelt de moderne Apollo te Leipzig. Waarom te Leipizg, in het hartje van Saksen? Niemand onderzocht, niemand weet dit, maar hij orakelde er reeds ten tijde van Bach en orakelt er nòg. De Apollo te Leipzig is het spook, de nachtmerrie geweest der geheele negentiende eeuwsche muziek en er zijn zeer weinig componisten, wier brein niet min of meer onder zijn dwang, zijn ban verziekte. Hij verzette zich reeds tegen den folkloristischen ‘toon’ en verder dan dien ‘toon’ durfde géén auteur zich wagen op nieuwe stranden der ontdekte wereld. Want de druk van den Leipzigschen Apollo was algemeen, was goed georganiseerd, was constant. Wie hervormde kreeg een anathema toegeslingerd met het etiquet ‘dilettant’.
Wat bleef er nu over van de waarde der auteurs Gade, Grieg en Sinding, toen hun ‘toon’ langzamerhand overal toepasselijk bleek? Hunne factuur is aangenomen werk. Hunne orchestrale kleur is het reglementaire coloriet, de voorgeschreven groepeering der myriaden Europeesche partituren. Hun vorm, hun denkwijze is aangeleerd volgens voorbeelden van meesters, die nooit aan locale muzieken gedacht hebben. Hun rythme is recept. Nergens vindt men de infantiele wetten, dat een geoorloofde melodie moet geordend zijn uit 2 maal 4 maten, en deze periode weer onderverbrokkeld in 2 maal 2 maten, infantieler en slaafscher opgevolgd, dan door de vrijheidslievende nationalisten Gade, Grieg en Sinding. Zij scheppen er een uitermate vervelend behagen in om de muziek toe te dienen bij mootjes van twee.
De musschen hadden gemakkelijk spel met hen.
Vier Ossiaansche harpen ter eere der barden en ter glorificatie van Gade's ‘Nachklänge aus Ossian’ konden dit zwak geconcipieerde stuk niet opbeuren tot eene herleving. Er zijn na Gade te veel epischer en heroïscher harppartijen gecomponeerd dan dit leege klank-vulsel en barden-surrogaat. Grieg's piano-concert wilde niet opbloeien onder de vingers van Myra Hess. Zien wij het door de suggestie van den historischen cyclus strenger en critischer met zijn honderden zinledige da-capo's en bladvullingen? Wie zal het zeggen? Het is gevaarlijk muziek te plaatsen onder een bepaalden gezichtshoek van Tijd en Eeuwigheid en ik geloof niet dat Mengelberg nog ooit een historischen cyclus op touw zal zetten. Het heeft te veel van een definitieve afrekening tusschen heden en verleden. Een wreeder lot kon de symphonie van Sinding, een van Mengelberg's oude triomf-nummers, niet treffen dan nu, bij zijn jubileum, uit te klinken in de algemeene onverschilligheid, welke door de onhandige geste van een half honderd applaudisseerende door-dik-en-dunners nog onderstreept werd.
Er rees in het verloop van den middag eene voortdurend groeiende ontstemming. Het concert begon een kwartier te laat. De pauze duurde abnormaal lang en toen het gevaarlijke oogenblik kwam der doodsche stilte wilde het eene deel der hoorders gaan trappelen, het andere gaan applaudisseeren - voor niets en voor niemand. Voor den Onzichtbaren. De symphonie van Sinding werd bijna ononderbroken afgespeeld, omdat Mengelberg wenschte te verhinderen, dat men onder de deelen wegliep. De aanvang van het Scherzo moest gedirigeerd worden met het gezicht naar de ongeduldige zaal en een aantal vluchtende menschen. Op tijd beginnen en een redelijke pauze had dit kregelige protest van beide zijden onnoodig gemaakt.