Historische Cyclus XVI [Shéhérazade van Rimki-Korsakov, Le poème de l'extase van Scriabine en het Tweede pianoconcert van Rachmaninov]
Het hadden Oriëntaalsche wonder-verhalen moeten worden, maar de betrokken Geesten wilden niet. Gij kent de streken van Fee Mab uit Shakespeare's of Berlioz' Romeo, en gij gelooft er misschien niet aan? Ik verzeker, dat Mab, of Puck, of andere gezellen van Oberon en Titania, dikwijls in de concertzaal zijn en ons parten spelen. Dan blijft er te midden der stilte van een weg-suizelend violengezang één haar van den strijkstok haken aan de snaar. Dan verongelukken er flageoletten van den solo-violist, die ons in de hemelsche verten van het sprookje of van den droom meende te voeren. Dan springt er vlak na een helsch tutti, bij de eerste noten der teruggekeerde verinniging, eene violoncel-snaar, wat misschien éénmaal per seizoen voorvalt. Dan zwerft er een te koude of een te warme luchtstroom langs de houtblazers of over 't klankbord van den vleugel, en ontstemt ze. Dan sluit een vulcanische fermate, welke apoplectisch moet afbreken, slechts op een tiende seconde en galmt er een anderhalf-duimsch pijpje na van het orgel. Dan kunnen wij geen contact krijgen met de muziek. Dan hebben de onzichtbare, speelsche gnomen aan onze Ooren geknoeid, aan de microscopische, microcosmische Harpjes onzer Ooren, waar meer dan drie duizend snaren de geluiden opwachten. Dan stellen zij onze diapasons averechts in, anders dan den diapason van orchest en dirigent. Dan verkillen zij de atmosfeer, dan hangen zij, de kwelduiveltjes, een mysterieus scherm tusschen het podium en de zaal, of zij sluiten het orchest op in een toovercirkel. Dan doen wij van beide kanten ons uiterste best om elkander te naderen, te bereiken. Maar het lukt niet. Het lukt den heelen langen avond niet. Wij luisteren, wij willen waardeeren, wij zoeken warmte, wij schroeven ons wat op. Doch in elk hoekje onzer ziel blijven wij dor en onbevredigd.
Zoo gaat het soms; zoo ging het gisteravond.
* * *
Het was 't laatste concert der Russen, die drie beurten kregen van Mengelberg. Eerst Tschaikowsky, de virtuoos der sonore gemeenplaatsen, welke een delireerend enthousiasme opriepen - alsof hij Mahler was. Toen Glinka, half Italiaan, één kwart klassicus, één kwart Rus; Borodine, wiens ‘Steppen-schets uit Midden-Azië’ verbleekte door den tijd en door de nieuwe Fransche partituren; Cui, met zijne onpersoonlijke, ouderwetsche Suite miniature; Glazounoff, die in zijn jeugd Russisch gecomponeerd schijnt te hebben, zich meer en meer verïnternationaliseerde, verwaterde en van wiens acht symphonieën wij ons altijd hielden, waarom weet niemand, aan de obstinate Vierde. Gisteren de Shéhérazade van Rimsky-Korsakoff, van wien we zóó weinig kennen, dat we eigenlijk niet over hem mogen praten, ‘Le Poème de l'Extase’ van den altijd machteloozen, fragmentarischen Skriabine en het tweede piano-concert van Rachmaninoff, dat één goed, sterk thema heeft, voortdurend inzakt en niets dan leegten nalaat.
Wij deelen de onsterfelijkheid niet uit. Toen het Concertgebouw werd opgericht stucadoorde men Rubinstein in de namen-galerij en niettegenstaande dat is Rubinstein vergeten, niet enkel hier, maar overal, en zelfs ontoonbaar geworden voor een historischen cyclus.
Het zal ook Moussorgsky niet deeren, dat wij geen nota van hem namen op deze concerten, dat hij in het overzicht der programma's slechts éénmaal spottenderwijs vernoemd wordt als iemand, die den Boris Godoenoff niet afwerkte (nota bene!!) en te veel cognac gebruikte. Moussorgsky zal, ondanks ons, den halo der onsterfelijkheid nog wel honderd jaren om zijn rampzalig dronkemanshoofd dragen. En honderd jaar is veel in de muziekgeschiedenis.
Maar wat is een Russische serie zonder Moussorgsky? Wie kan zich eene genesis der moderne Fransche muziek opbouwen zonder Moussorgsky?
En wat kan eene Russische serie voor artistieke en documenteele waarde hebben zonder het werk van Igor Strawinsky, Moussorgsky's opvolger in de rechtste lijn, en nà Debussy's dood de eerste meester, van wien men toekomst kan hopen?
Het is werkelijk goed dat wij de onsterfelijkheid niet uitdeelen. Wij zouden het systematisch fout doen.