Schmuller - Kreutzer
Zonder een vleugel met minstens twee meter staart-lengte schijnt Leonid Kreutzer zich geene piano-muziek te kunnen denken. De ruimte doet er niet toe. Hij neemt minstens 2 meter staart voor de groote en twee meter staart voor de kleine zaal. Ik zou willen weten, of zijn vriend dr. C. Rudolf Mengelberg, die onlangs een zeer aanvechtbare verhandeling schreef over de noodzakelijkheid van een juiste harmonie tusschen het musiceerend ensemble en de ruimte, waarin gemusiceerd wordt, dat goed praat. Volgens die verhandeling zijn niet enkel alle uitvoeringen, welke Willem Mengelberg met volle bezetting dirigeert in de zalen der provincie (welke zooveel kleiner zijn dan het Concertgebouw) onaesthetisch, want ongeëvenredigd, maar volgens de stelling van dr. C. Rudolf Mengelberg, zou een violist in groote zalen zijn instrument moeten voorzien van een soort resonans-apparaat, zangers en zangeressen zouden mond-stukken moeten opzetten, pianisten zouden nog een meter staart er bij moeten nemen. Dit is natuurlijk nonsens. De heele premisse is verkeerd en vloeit voort uit een volslagen onbekendheid met de wetten en de mogelijkheden der acoustiek. Denk slechts aan het ééne-snaar-instrument in den Griekschen schouwburg der 20.000. En ga het desnoods probeeren. De Atheensche ruïnes hebben de reputatie van nog steeds wonderdadig welluidend te zijn.
Ook kan Leonid Kreutzer zich de muziek niet denken zonder fortissimo's. Er waren in de XVIII eeuw tyrannieke en machtige stem-virtuozen, die weigerden op te treden in eene opera, wanneer zij niet konden opkomen, voorafgegaan door eene gestoken trompet. Zij stelden componisten dien eisch als conditio sine qua non. Wanneer Kreutzer consequent was speelde hij slechts composities van forte's en fortissimo's. Want hij bezit geen mezzo-forte, geen piano en geen pianissimo. En wat erger is: gedurende een mezzo-forte, een piano en pianissimo bezit hij geen rythme, geen [nuanc]eering, geen sensibiliteit, geen muziek – niets. Hetgeen men in die bedoelde en mislukte zachte half-tinten hoort zijn doffe, kleurloos [aan]gekwakte bassen in de linker, bleeke, ont[?]de verwrongen passages in de rechterhand.
Het is ook gewenschter om Alexander Schmuller niet van dichtbij te hooren. Zijne intonaties kunnen den microfoon zeer dikwijls niet verdragen. Bij de eerste b, en nog sterker bij de tweede b, welke de violist te spelen krijgt in de sonate van César Franck, weerstreeft het oor de vingerzetting van Schmuller, die meer c dan b geeft. Wat rest er zonder deze zeer gevoelig aangezette b van de verzadigdheid in Franck's wijd uit-ruischend noon-accoord? Maar ook Schmuller's zwakste zijde is het pianissimo. Herinnert iemand zich rust, sereniteit, verinniging of beschouwelijkheid van den violist Schmuller?
Het is gelukkig voor Kreutzer, dat Tschaikowsky en Rachmaninoff een effectief piano-concert schreven, voor SchmuIler is het gelukkig dat Tschaikowsky een effectief viool-concert maakte. Over de Mengelberg-uitvoering van Zondagmiddag vermeldde de ‘N.R.Ct.’ in het avondblad B van 26 Jan. een beetje Amerikaansch ‘een reeks van Russische componisten die niet minder tot de vermaardheid van den dirigent hebben bijgedragen’ (dan Tschaikowsky). Men kan de rollen op gelijke wijze omdraaien voor Kreutzer en Schmuller, die haar danken aan Rachmaninoff en Tschaikowsky.
Maar viool-sonaten van Bach, Mozart, Brahms en Franck plooien zich moeilijker tot zulke bijdragen. Ik geloof zelfs, dat de heele kamermuziek hun terrein niet is. Buiten het [?], buiten de suggestie, buiten de aanvuringsmacht van Mengelberg, die wel zeer zeker de 'professeur d'énergie' is, zij 't niet volmaakt in de beteekenis, welke Maurice Barrès geeft aan den term, buiten Mengelberg's emanaties van enthousiasme en vitaliteit, blijken zoowel Schmuller als Kreutzer, vrij schrale, vrij steriele en vrij machtelooze naturen.
Het publiek speurt dit bij intuïtie en komt niet, uitgezonderd een gereduceerde schare volgelingen, die met moeite ontbloeiden tot een beetje voorbijgaande geestdrift.