Het Oekrajiensch Koor
Men werd er telkens koud van. Zij hebben eene wijze van zingen, die door merg en been gaat. Stel u zeventig zangeressen en zangers voor, die allen hunne stemmen gebruiken als onze Louis Bouwmeester: van binnenuit, zonder omwegen, met 'n kinderlijke waarachtigheid, met een devote oprechtheid. Stel u de intensiteit voor van zeventig zulke stemmen en de som harer penetrante ontroering. Men zit midden in het geluid, men wordt trillende lucht-kolom.
Dat reeds is wonderlijk en zeldzaam. Maar men verbaasde zich nog meer deze zangers alle kunststukken te hooren uitvoeren van koor-techniek en stem-techniek met eene geperfectionneerde virtuositeit, waartoe ensemble's van beroepskunstenaars slechts na jaren oefening in staat zijn. Het schijnt, dat de Oekraniërs dezen overtreffenden trap bezitten van huis uit. Zij zingen als beelden. Luid of zacht, vlug of langzaam, zij blijven zingen als beelden. Zij intoneeren de machtigste fortissimo's, de felste rythmen, den metaliekst gekleurden klank, de zachtst gefluisterde mezza-voce's, de hooge regionen der sopranen, de diepste toonen der bassen, den vermillioensten gloed der tenoren, zonder een schijn van inspanning. Toch gingen deze 'Russische' bassen, van wie men zegt, dat zij hun laagste klanken altijd bewaren voor bijzondere plechtigheden, voor deze gelegenheid nog een halven toon lager dan men strijken kan op eene violoncel! En men kreeg den indruk, dat zij den bodem van hun stemmen-afgrond nog lang niet bereikt hadden. Het was billijk, dat zij er een beetje mee coquetteerden. Zulke bassen, zulke tenoren zijn fenomenen. Men zou de sopranen, die niet geven wat men hier 'n 'beschaafd geluid' noemt, kunnen critiseeren. Zij [geven] dikwijls schelle hobo-timbre's. Doch duizend-maal liever dan 'beschaafde' stemmen (beschaafd is hier de officieele dood-doener tegen al wat natuur en echt is) hoor ik deze scherpe, onbevangen, ongecultiveerde, maar door-en-door muzikale ras-zangeressen.
Even buitengewoon als het koor is de dirigent A. Koschitz. De generaal en de president Simon Pethura, die dit koor op tournee zond over de wereld, moet naar mijn meening bij zijn thuiskomst de hoogste onderscheiding der Oekrajiensche Republiek verleenen aan den dirigent Koschitz. Hij is het geïncarneerde rythme. Rythme, zooals men dat in Slavische landen opvat. Rythme, dat het bloed in beweging zet; energiek, veerkrachtig, voortvarend, tintelend, popelend, meesleepend, levend rythme. En hij vertolkt het met handgebaren die even expressief en doeltreffend als verfijnd zijn.
Men begon met eene Oekrajiensche versie van 't ‘Wien-Neerlands bloed’ waaruit niemand (wegens een paar versieringen) ons volkslied scheen te herkennen.
Toen kwam het volkslied van Oekraine. Daarop volgden folkloristische cantieken. In het heel oude en aangrijpende ‘Notre Dame de Potschaiv’ hoorde men een prachtigen bariton-solo. Van de kerstliederen was ‘Achter de Bergen’ zeer indrukwekkend; ‘Chtchédrik’, een werkelijk meesterstukje van compositie, werd zoo ongeëvenaard gezongen, dat het gebisseerd moest worden. Uit de volksliederen, welke na de pauze zijn uitgevoerd, zou ik geen keus kunnen doen. Zij waren alle schitterend.
Het ‘Nationale Oekrajiensche Koor’ gaf in Parijs veertien concerten. Laat het er ten minste twee geven. De Hollandsche Schouwburg, die klonk alsof hij er voor koren gebouwd werd, is nog beschikbaar. En dat dan geen enkel Amsterdamsch Koor-dirigent ontbreke. Nu was er alleen Sem Dresden.