Nationale Opera: Butterfly (Stadsschouwburg)
Als Leo Ruygrok dirigeerde in plaats van gedirigeerd werd; als hij niet zoo gewichtig en zoo quasi technisch deed; als hij had kunnen zorgen voor een meer ordelijken samenhang tusschen orchest en tooneel; als niet het heele stuk gerammeld en gerinkeld, als het instrumentale en vocale gedeelte niet voortdurend geweifeld en gewisseld had tusschen grof en slordig; als Leo Ruygrok niet bij elk accent dubbelsloeg en een halven meter door-zakte in de knieën (dat zal ten naasten bij duizend maal gebeurd zijn), als hij ondanks zijn dikke en drukke gebaren eenige autoriteit, overwicht en volgzaamheid bleek verkregen te hebben bij zijn solisten en bij zijn spelers, - ja dan was hij misschien een vrij knap, een ordentelijk kapelmeester.
Als Rudolf van Schaik een stralender tenor bezat; als hij het lyrisch gehalte zijner rol ernstiger en artistieker had willen peilen in plaats van den lichtzinnigen en jovialen kant te onderstreepen, waardoor de mooie liefdesscene een onserieus en huichelachtig karakter kreeg; als hij raad had geweten met zijn armen en handen; als hij ook maar voor één tiende getracht had een redelijk acteur te zijn, dan zou hij Pinkerton gegeven hebben, wat Pinkerton bij een goed gezelschap toekomt.
Als Annie Ligthart gansch het Japansche karakter in gebaar, in handjes en voetjes, in broos figuurtje, in jong en mysterieus gezichtje, in ontbloeiende allervroegste jeugd, niet totaal, ja maar dan ook totaal, had weggewerkt; als hare stem stiller stond, minder flakkerde en in het piano even willig de ontroeringen uitdrukte als in de fortissimo's, dan had men wellicht oude indrukken van hare Butterfly nog eens kunnen herleven.
Als André Span kon zingen; als hij kon spelen; als hij zich in zijn hart geen twintig mijlen van het podium wenschte; als hij zich beter kleedde onder een hoogen hoed; als hij niet zoo melodramatisch deed; als hij zich beter rekenschap gaf van de situatie en bij avond niet met een opgestoken parasol uitging, - dan zouden wij kunnen praten in hoeverre hij past voor Sharpless.
Als Annie Hofman zich een beetje had willen spiegelen aan de honderd vroegere voorstellingen, Fransche, Hollandsche, Italiaansche; als zij zekerder beschikte over hare stem; als zij haar profiel niet onmogelijk gemaakt had door een paar slecht aangebrachte bloemen in het haar; - dan zou hare Soezoeki verantwoord hebben kunnen worden.
Als de Oom Bonzo van Coen Muller niet compleet verdronken was in het orchest; als er van Cornelis Eman's Prins Yamodori ook slechts één lettergreep, één toon verstaanbaar had geklonken van uit den ongunstigen achtergrond; als het vrouwen-koor in het eerste bedrijf (waarvan men de moeilijkheden en ook het effect had uitgeschakeld door de koristen zoo spoedig mogelijk en scène te brengen) niet ongewoon valsch en leelijk gezongen had; als de barcarolle, die het tweede bedrijf sluit, niet véél meer dan gebruikelijk is, gedetoneerd had en het rythme van den dirigent te pakken had kunnen krijgen, - dan, ja dan zou deze Butterfly-opvoering een aantal mislukte passages minder geteld hebben.
Als ten laatste vroegere vertooningen van Butterfly, in Koopman's begin-tijdperk, onder Richard Heuckeroth's onvergetelijke leiding minder bewonderenswaardig waren geweest, zou men van deze, die al een paar maanden reilt en zeilt bij de Nationale, minder kwaad behoeven te zeggen.
Zoo begint het jammer en lastig te worden, dat de Nederlandsche Opera verplichtingen heeft aan haar verleden.