Hollandsch Strijkkwartet
Volgens het woordenboek componeerde Cherubini 11 groote Missen, 2 Requiems, 1 Oratorium, 38 Motetten, 20 Antifonen, 15 Italiaansche Opera's, 14 Fransche Opera's, 17 groote Cantaten, 6 klavier-sonaten, 6 strijk-kwartetten. Het woordenboek zet er met een onverstoord hart achter: en zoo voort, en kan dit doen. Want al dit werk van heel een menschenleven is weggevaagd door de jaren, verdwenen, gelijk men pleegt te zeggen, als sneeuw voor een paar dagen zon.
Aan de gedeeltelijke opsomming van dezen papieren inboedel ziet men ondertusschen, dat Cherubini niet voornamelijk een componist van kamer-muziek was. Dat 't niet zoo brood-noodig is om een overleden strijkkwartet uit den dood op te roepen, lijkt haast een a priori. Waarom wilden de Hollanders dit bewijzen? Behalve een onderhoudend deinend en ook wel pétillant scherzo, merkte men niets dan leegten en lengten in de andere deelen, goed gemaakt en veel maaksel. Zooals men in Spitsbergen, in Kaapstad, in het land der Inca's, het land der Pharao's, over den heelen aardbol het familiaire driehoekige fronton vindt met de paarsgewijze zuilen, zoo bestaat er waarschijnlijk geen volk ter wereld meer, waar niet eens 'n muziek-schrijvend auteur een kwartet componeerde in den even familiairen klassieken stijl van Cherubini en duizend gelijk-gezinden. Het is niet interessant en niet interesseerend. Men moest het liever vergeten. Willen uitvoerders verdienstelijke daden doen op historisch gebied, laten zij dan eens snuffelen in de 95 opgeborgen strijk-kwartetten, de 125 opgeborgen strijk-kwintetten van Boccherini. Dat was ten minste een kamer-musicus. Wien Cherubini belang inboezemt, die zal eer denken aan de Revolutie-hymnen, aan Lodoïska, of een andere opera, dan aan de klein-kunst, welke hij hoogstens beoefende als tijdpasseering.
Het Hollandsch Strijkkwartet gaat niet vóór-uit en gaat niet achteruit. Het staat stil en verliest dus terrein. In plaats van een nieuw stuk te ontdekken, in plaats van Ingenhoven's kwartetten op hun programma te zetten, gelijk ik hun een paar jaar geleden reeds raadde (zij wilden dat toen niet, wijl deze werken op het répertoire stonden van het Amsterdamsche Strijkkwartet!!), in plaats van Zagwijns kwartet eens moedig en spontaan te herhalen, speelden zij nu wellicht voor den tienden keer hier het kwartet van Ravel. En in plaats van zich toe te spitsen op verfijning van gevoeligheid, veredeling van klank, vervolmaking van technische reproductie, bleven zij 't spelen als den eersten keer. Hun leider mist dus niet alleen ondernemingsgeest, drang tot vernieuwing, artistieken speurzin, het ontbreekt hem ook aan innerlijke energie en stuwkracht. Het viertal, dat in het begin van hunne kwartettistische loopbaan uitstekende dingen deed, moet voor die geestelijke traagheid gewaarschuwd worden. Hun Mozart (c-groot, met de verwezen en fantastisch klagende inleiding) kan niet meer vergeleken worden bij de Bohemers, de Boedapesters, de Hongaren. Het klonk niet altijd feilloos en daarenboven werd er gemusiceerd zonder eenige interieure warmte, zonder verhelderde lyriek, zonder de Mozartiaansche levens-verliefdheid.