Historische Cyclus XIII [Dvorak, Smetana en Josef Suk]
Pierné heeft eens met Casals geprocedeerd wegens Dvorak's cello-concert. De dirigent die weinig trek had in de compositie, vroeg op de generale repetitie aan zijn solist een paar tempo-aanwijzingen. Hij was prikkelbaar, duwde Casals de partituur onder den neus en maakte het werk uit voor ignoble musique. Casals ging heen en wilde per deurwaarder laten aankondigen, dat hij niet op zou treden. Pierné liet den deurwaarder buitenzetten en klaagde Casals aan om 10.000 francs schadevergoeding. 't Eind werd, dat Casals niet optrad en 3000 francs moest neertellen.
Mengelberg zal geen enkele compositie voor ignobel uitschelden. Hij is daarvoor te praktisch, moet van te veel markten thuis zijn in dit internationale centrum en dirigeerde trouwens van a tot z ons Nederlandsch muziekfeest van 1912. Maar voor een proces met Pierné had ook Dvorak's viool-concert kunnen dienen.
Ik kan me voorstellen, dat de Franschen een hekel hebben aan die geoutreerde Berlioz-fortissimo's, welke bij Dvorak altijd schreeuwerig, blikkerig en altijd ongemotiveerd loskrijschen. Ik kan me voorstellen, dat zij gauw 't land krijgen aan die honderd-en-een toespelingen op populaire en lichtelijk sentimenteele uithalen, en dat zij de spoedige, de onophoudelijke verteederingen, die bij Dvorak te geef zijn, plus de zwelgerijen in bijna ongeoorloofde zoetsappigheden, in een ommezien beu worden. Ik vermoed ook, dat de reëele, critische Franschman bij een viool-concert de solo-viool duidelijk en zonder moeite wenscht waar te nemen, niet enkel op de e en a, doch evenzeer op de d en g. Wat bij Dvorak's orchestratie zoo goed als onmogelijk is. Hoe dikwijls hoorde men eene passage omhoog flitsen, waarvan men het begin slechts zien kon!
Carl Flesch speelde Dvorak's viool-concert kranig, met inzet van al zijn vaardigheid en al zijn physieke kracht. Niet minder dan de concerten van Brahms vergen de concerten van Dvorak de grootste lichamelijke inspanning en slaan een record aan uithoudingsvermogen. Waar 18 eerste en 18 tweede violen het tegen reiende koor vormen van één enkel solo-zingend instrument zullen rei en tegen-rei altijd uit het evenwicht hangen, vooral waar Mengelberg de beurtzangen der tutti opdrijft tot de rijkste lyrische warmte en waar Carl Flesch de soli volgens zijn aanleg en temperament objectiveert, en naar koelere regionen van uitdrukking streeft.
Hoewel iedereen doceert, dat de 17e en 18e eeuw de toppunten vormen der muzikale scheppingsmacht, zal de 19e eeuw ongeveer vijf-maal langer duren op dezen historischen cyclus dan de twee andere te zamen. Wij zijn nu aan de Tsjechen, die reeds een jaar lang den zelfstandigen, onafhankelijken staat vormen, doch wier werken op de programma's van 't Concertgebouw nog steeds met Duitsche titels worden aangekondigd. In onze litteratuur, onze plastische kunsten, in onze wetenschappen, zou dat gelukkig eene onmogelijkheid zijn.
Dvorak's, Smetana's, Suk's wel wat schrale factuur, onvruchtbare fantasie, overwoekerende sentimentaliteit hebben evenveel Duitsche als Nationaal-Tsjechische bestanddeelen, die half-om-half vermengd werden. De psyche heeft er nationalistisch en inheemsch, het intellect arbeidt er onvrij en georiënteerd naar Leipzig. Maar het persoonlijkheidsgevoel, het karakter, de trots der Tsjechische kunstenaars was onvervreemd en sterk genoeg om waarde te hebben voor hun landgenooten en de vijandige buitenwereld, om overal achting af te dwingen. Zij werkten op deze wijze aan de verheffing van hun volk. Zij bezitten eene eigen opera met eigen repertoire. Zij bezitten een eigen symphonischen stijl.
Wanneer het Boheemsche Strijkkwartet, het Sevcik-kwartet etc. Europa bereisden, speelden zijn Dvorak en Smetana. Wat spelen onze kwartetten, wanneer zij op reis gaan? Wat dirigeert Mengelberg in Parijs en elders? Wat kunnen wij, Hollanders, met onze gesubsidieerde opera, met onze twintig gesubsidieerde Toonkunst-afdeelingen, met onze gesubsidieerde orchesten, met het belachelijk chauvinisme onzer volksliederen zangbundels, met onzen wereldberoemden dirigent, stellen naast of tegenover deze Tsjechen? Men moest eens een commissie benoemen om dit zakelijk te onderzoeken, de oorzaken na te speuren van de Nederlandsche productieve (werkelijke of schijnbare) minderwaardigheid en de middelen te beramen om voortaan elken bitteren bijsmaak aan concerten van ‘nationalistische stijlen’ te ontnemen.
Het beste van den middag was 't slot, Smetana's levenslustige met een verhoogde temperatuur vertolkte ouverture der Verkochte Bruid (‘Die verkaufte Braut’!). Hoe nationalisme in de muziek een zeer betrekkelijk begrip is en hoe iets nationaal wordt zoodra 't waarde krijgt voor 't geboorteland, bewijst Smetana's hoofdthema (de Verkochte Bruid is van 1866), dat frappante verwantschappen toont met het ouverture-thema van Puccini's in Japan spelende Butterfly. Dvorak's In de Natuur (Ouverture ‘In der Natur’!) was mooi en beminnelijk maar langdradig. Suk's Fantasie voor viool en orchest heeft onbetwistbare eigenschappen maar klinkt als een gemoderniseerde Dvorak. Het wordt tijd, dat zijn later werk geïntroduceerd wordt. Smetana was onverdiend karig bedacht op dit programma. De solist Carl Flesch werd met welwillende hulde verwelkomd en zijn spel kreeg de bekende drievoudige ovatie. Het getrappel, dat Mengelberg na de pauze tot een beetje spoed uitnoodigde, toont aan, dat de concerten op tijd moesten beginnen en dat er ook nog steeds iets anders broeit.