Historische Cyclus X [Wagner-programma]
Richard Wagner hervormde de Opera en aan hem hebben wij b.v. te danken, dat tegenwoordig alle voorstellingen van muziek-drama's (en tooneelspelen) plaats vinden in de duisternis, vanwaar wij, lichtzoekenden, met ziel en zinnen weggetrokken, opgezogen worden in het rechthoekige schijnsel, dat uitzichten geeft op de wereld der schimmen.
Deze nieuwigheid is misschien van meer waarde, dan de methodische toepassing der leidmotieven, dan het vergroeien der aria in het muzikale en dramatische verband, dan de vele harmonische, melodische en instrumentale hernieuwingen, welke op Wagners naam staan, dan zijn levensstrijd tegen den virtuoos, tegen het misbruiken van schoonheid als koopwaar, dan zijn edel streven om de kunst te verheffen tot het gebied van den godsdienst.
Goed en zakelijk beschouwd is de verduistering der schouwburgzalen ook het eenig essentieele, dat Richard Wagner met zijn zeventigjarig strijdbaar leven bereikt heeft. De kunst is nog steeds geen godsdienst, nog minder dan de huidige godsdienst kunst is. Weerzinwekkender dan ooit wordt de muziek onteerd met mercantiele doeleinden. De virtuoos heerscht nog oppermachtiger dan vóór Wagner en tijdens Wagner. De harmonische, melodische en instrumentale hernieuwingen zijn uitgebloeid en doodgeloopen in automatisch gekweekte navolgers. Symphonie en muziekdrama, beide zijn bankroet.
En wanneer Wagner uit den Dood kon terugkeeren, dien hij zoo verlangend en in zoo bloedwarme jubilaties bezongen en aangeroepen heeft, wanneer hij kon terugkeeren uit het Heelal, waarmee hij zich gedurende zijne brandendste minuten atomisch één voelde, waarmee hij ons door zijne extatische ruischingen één maakte, het Heelal, waarvan hij de onbegrensdheden wijder en toegankelijker stelde dan de Mystici en de Magiërs der andere kunsten konden, wanneer hij terugkwam zou hij moeten vragen: Waarom heb ik geleefd?
Hij zou zich méér dan tijdens zijn onweerig en verheerlijkt leven de Onbegrepene voelen. En hij zou daartoe het recht hebben.
Men overwege slechts 't volgende. Wagner dacht zich het orchest, dat zijne partituren moest vertolken, trapsgewijze gerangschikt. 't Laagst en 't verst zaten koper en slagwerk; in den midden-ring zaten het hout en de hoorns; 't dichtst en 't hoogst bij de uitmonding der orchest-ruimte zaten de strijkers. Alles was overdekt en gedempt. In onze zalen zitten bazuinen, trompetten, tuba's en slagwerk op de verste maar ook op de hoogste estrade der podiums, van waar zij alle groepen domineeren; in den tweeden, lageren ring zitten hoorns en hout; 't dichtstbij, maar ook het laagst, steeds onder den geluidkoepel der sterker instrumenten, zitten de strijkers. Alles ligt wijd-open, niets is afgedekt.
Wie onder zulke omstandigheden meent het meest preciese en ideaalste klankbeeld te krijgen van een Wagner-partituur is een naïeveling of een verstokte. Men veroorzaakt juist het omgekeerde van wat Wagner bedoelde: men neutraliseert of men vernietigt de lyrische, zingende elementen, men verleent den pathetischen, den dramatischen factoren 'n overwicht, welke ze degradeert tot hollen bombast, eentonige gezwollenheid en een absoluut onverdedigbare suprematie. Men maakt het bovendien voor een zanger of eene zangeres volstrekt onmogelijk om zich vocaal te handhaven in de opgeschroefde sonoriteiten en zich verstaanbaar uit te drukken.
Mengelberg, blijkbaar gebiologeerd door zijn jubileum en trachtend bij elk zijner concerten een non plus ultra te geven aan glans en schittering, bevindt zich in een gemoedsstaat, welke hem voor aesthetische bedenkingen als bovenstaande hermetisch sluit. Hij vermindert zich daardoor als kunstenaar en niemand, wien nog een weinig gelegen is aan den geest der meesters, mag hem in die afwijkingen volgen. Allerminst, omdat die praal van koper en slagwerk frenetieke applausen pleegt op te wekken, bij het vatbaarste gedeelte der menigte, 't luidruchtigst waarschijnlijk bij de categorie, welke zachte en liefelijke passages gewoon is te overhoesten en overkuchen.
Ik weet niet, wat het best, ik weet niet wat het minst slaagde. Er waren prachtige momenten in den treurmarsch der Götterdammerung, waar men de noodige evenredigheid tusschen de daverende tutti en de solistische declamatie der aaneengeschakelde thema's. Mevr. Barbara Kemp is eene geweldige sopraan, doch zoowel in de stormende gedeelten der Senta-ballade als in Isolde's Liebestod (veel te zwaar en onexpressief ingezet overigens door de zangeres) werd hare stem totaal verzwolgen door de orchestrale massa's, zóó radicaal, dat men er door beklemd en geïrriteerd raakte. Krügers Engelsche-hoorn-solo, uit de verte geblazen, verongelukte door de hoesters en was nauwlijks waarneembaar. In de Meistersinger-ouverture werd de complete flank der strijkers regelmatig weggeblazen door het gezamelijke koper. De Siegfried-idylle? Ja, in dit goddelijke werkje waren hemelsche innigheden. Maar als Wagner terugkwam dan schreef hij nu geen tien deelen volledige werken tegen de Opera, doch tegen de hedendaagsche Concertzaal. Dit is de eind-conclusie.