Nationale Opera: De Barbier van Sevilla
Dat was in de lente Koopman's zwanenzang. Eerst de Barbier, toen Siegfried, daarna zijn reis om de wereld en de prentbriefkaarten, die hij mij stuurt. Er was goeds en kwaads in zijn Barbier. Hij had geen zin om nog geld in décors te steken. Neen, dat begreep men. Hij had onder zijn solisten wel den hoed, den mantel, de kaplaarzen en het gezicht voor een Almaviva, maar geen tenor, die Bel Canto kon zingen. Dan maar met een tenor, die deed alsof. Hij had geen dirigent, die een jota begreep van Rossini. Zoo iets hinderde niet. Koopman had zijn Jac. van Bijlevelt om hem als Bartolo in het fluweelen rood-en-zwart en in listige bochten en hoeken te zetten met zijn wit sikje, Bijlevelt met zijn saters-grimassen. Koopman had Coen Muller om hem als Basilio een burlesk cubistisch gezicht te geven, een zwarten toog, een hoed als een giek, een geel lederen buikband als een paardentuig, groene handschoenen, een rooden paraplu en hem alle grappen en grollen tiendubbel te laten chargeeren. Koopman had Lea Fuldauer als coloratuursch gewiekste Rosine. Hij had Van der Ploeg als Barbier, die behalve van kiezen-trekken, baard-scheren, pedicure en koppelarij ook verstand had van aria's.
Dat keerde allemaal terug. Wij zitten in den mallemolen, die draait bij middel van verschillende subsidies. Er verongelukte maar één mooi paard. Dat was Van der Ploeg en in zijn plaats zette men Jan Blok.
Stem? Ja, stem genoeg om de gevierdste bariton te worden en later, véél later te zingen voor grammofoon-maatschappijen. Maar op 't oogenblik een Barbier, die van alles verstand heeft, behalve van Rossini.
De rest bleef zoo 't was. Décors op de manier van 1850 ongeveer. Geen greintje stijl, je reinste armoedzaaierij, treurig en komisch om te zien. Een tenor (Van Tulder), die maar niet studeeren wil, de onnoozelste hikken en snikken staat te gorgelen rondom een paar stevig onthouden grond-tonen, en die dat wegens de rijlaarzen, den degen, een kanten kraag, den beveerden hoed en de mantille voor Rossiniaansche melodieën aanziet en uitgeeft. Een Lea Fuldauer, die me een onechter, onnatuurlijker en ook vocaal matter Rosine leek - in plaats van zich ferm te ontwikkelen en vooruit te gaan. Een Coen Muller, die er de grappen nu twintig-dubbel oplegt. Een Bijlevelt, die dezelfde bleef. Een dirigent, die Willem Harmans had moeten zijn, doch Zeldenrust was en óók geen jota begreep van Rossini. Een mager en slordig orchest. En rammelende ensembles.
Dat is niet de eerste reprise dit seizoen, welke bewees, dat ‘De Opera’ aan 't zakken is. Dat kan ook geen stand-houden. Dat moet ook beteren, vóór het laatste restje reputatie bij het publiek wordt opgeteerd.
Maar waar is de redder? De jongste prentbriefkaart kwam van een der Zuidzee-eilanden. Ik herinner me nog hoe hij op een woeligen dag aan Barbarossa en mij het oogenblik voorspelde, dat men hem zou schreeuwen terug te komen. En werkelijk, hij had streken, maar ook kwaliteiten.