Nationale Opera: Tannhäuser (Stadsschouwburg)
Het zal wel waar zijn wat dr. J. de Jong schrijft in een artikel ‘Opera-verrassingen en vooruitzichten’, dat gepubliceerd is door ‘De Nieuwe Gids’ van December: ‘Er zijn (bij de Nat. Opera) niet minder dan dertien sopranen, mezzo-sopranen en alten; acht tenoren: elf barytons en bassen; een orkest van 52, een koor van 40 personen, een dans-ensemble. Er zijn, behalve de directeur, een algemeen muzikaal en een algemeen zakelijk leider; er zijn vier kapelmeesters, twee eerste en twee tweede regisseurs, drie repetiteurs, een koordirecteur en een decorateur.
Het zal wel waar zijn.
Maar bij de reprise van Tannhäuser stond Jules Moes ondanks de acht tenoren weer in de hoofdrol, zooals hij het heele seizoen lang in alle hoofdrollen stond, en gaf een matten zwaar-barytonalen Hendrik Tannhäuser. Is het zijn eigen verkiezing, dat hij bezig is zich alle straling en metaal uit zijn stem te zingen?
Van de elf barytons en bassen had Kubbinga weer het emplooi van Landgraaf, hoewel deze rol hem veel te laag ligt en de figuur nauwelijks bij zijne gestalte past. Dit werd waarschijnlijk reeds vroeger opgemerkt, maar de directeur, de muzikale leider, de zakelijke leider, de vier kapelmeesters, de vier regisseurs zullen in het geweldige aantal der medewerkers verdoold zijn geraakt.
Ondanks de dertien sopranen, mezzo-sopranen en alten was de Venus op naam gezet van mevr. Poolman-Meissner, beroemd en vereerd uit ontelbare andere hoofdrollen. Zij trad echter niet op en hare vervangster was niet geafficheerd. Het kon ook werkelijk nergens lijden. Deze Venus zong pijnigend scherp, intoneerde tegen elken toon aan en speelde middelmatig. Was zij inderdaad de eenige geschikte uit het prachtige reservoir der dertien? Of bestaat de verdienste van dit reservoir enkel in de getallen?
De ergste steen des aanstoots van deze Tannhäuser-reprise was echter opnieuw de regie. Dr. J. de Jong zegt onder meer in zijn vermeld artikel, dat de ex-leider Koopman een onbekende was in de kunstwereld en dat zijn opvolger Van Korlaar een naam draagt, die daar allang een goeden klank heeft. Wij gelooven natuurlijk ook dit, doch zouden de resultaten willen zien van dien goeden klank. Het beste, wat sinds meer dan een trimester van de Nationale Opera zou mogen geprezen worden, is, dat zij niet achteruit gaat. En dat blijft nog de vraag. Men zou echter liever eenigen vooruitgang willen merken en frisschere inzichten. Wat doen in 's hemels naam de vier regisseurs en de decorateur? Zij sjouwen met oude décors van de eene stad naar de andere en zetten ze daar zoo ouderwetsch mogelijk op. Heeft men voor deze bezigheid vier regisseurs noodig? Het is belachelijk.
Ik heb geen lust om opnieuw de komische kanten te beschrijven van de Tannhäuser-regie en de honderden ridicule en onaesthetische détails. Hoe de ridders en hunne edelvrouwen waren toegetakeld, hoe Kubbinga er in 't eerste bedrijf uitzag als een Kerstmannetje, hoe het Venus-bed was ingericht met burgerlijke lekkernijen, hoe Moes in het tweede bedrijf een Romeinsche wagen-menner leek uit Quo Vadis, hoe Helene van Raalte-Horneman de opgedirkte, tegelijk armzalige, uitdragersachtige, en quasi-luxueuse Hal weer binnenzwierde als een enorme, reusachtige pauw en maar steeds wijd waaierde met haar ontzaglijken mantel, hoe gek de pelgrims waren opgetuigd met rosetten op hun hoeden, alsof ze van een meeting kwamen, hoe men per ongeluk een tapijt en wat serpentines van het verleidelijke Venus-boudoirtje had laten slingeren te midden van het afgezaagde Mei-landschap; hoe onfraai Tannhäuser nederzakte op de treden van den zetel, hoe bespottelijk hij Elisabeth's onmetelijken mantel kuste, hoe onmogelijk en onwaarschijnlijk het heele tweede bedrijf was geïnstrueerd en honderd andere fouten. Ik heb er geen lust toe maar signaleer ze voor het aangename weekblad ‘Uiltje’. Er zit kopij in voor parodieën. En daar moet verbetering komen bij dit stukje opera-beheer, spoedige verbetering, wil de heer Van Korlaar zijn goeden klank behouden.
De eenige, die aan de Nationale Opera vooruitgaat is Albert van Raalte. Hij oefent zich in 't dirigeeren. Toen de ouverture zou beginnen sloeg hij zichtbaar de partituur dicht en ving aan. Ik woonde zelden zooveel jacht op effect bij. Hij had de heele ouverture zonder geringer resultaat met het gelaat naar het publiek kunnen maatslaan en het zou wel zoo oprecht en amusant geweest zijn. Hij gaf mij eene onverwachte gelegenheid tot studie in dirigenten-psychologie. Ik kwam tot de conclusie, dat er maar zeer weinig orchestleiders zijn, die zoodra zij een beetje knapper worden dan het gros, geen misbruik maken van hunne plaats en misbruik van de lichtgeloovigheid der menigte. Van Raalte moet echter niet denken, dat ik van plan ben er in te loopen. Ik blijf bij het serieuze genre. Ik zie ook liever muzikale successen in den orchest-bak en achter het voetlicht dan op den dirigenten-stoel. En de muziek klonk dikwijls, vooral bij de ensembles, vreemdsoortig gemengd en ongeoorloofd slordig, ondanks de drie repetiteurs, den koordirecteur etc.