Parlow - Consolo [Vioolsonates van Brahms, Ildebrando Pizzetti (noviteit) en Richard Strauss]
Het is niet de omvang, de grootte als zoodanig der zalen, welke solistische muziek schade berokkent, het is haar bouw met de acoustische mogelijkheden of onmogelijkheden. Er was een tijd, dat een kitharode (harp-zanger) voor menigten van 20.000 à 30.000 hoorders zijne nieuwste liederen voordroeg en zulk eene aantrekkingskracht uitoefende, dat hij door een vijandelijk veldheer gebruikt kon worden om heele bevolkingen weerloos in het theater te lokken. Volgens onze begrippen en verhoudingen behoorde de kunst dier kitharoden tot de ‘kamer-muziek’. En de harp-zanger zal den man op den hoogsten rand van den Atheenschen ‘volksschouwburg’ een dwerg als een stip toegeschenen zijn. Men zal zijn harp en zijne handen nauwlijks onderscheiden hebben op de cirkel-grens van den versten rang. Laten wij nu aannemen, om iedereen ter wille te blijven, dat de kitharode zijne strofen zong met een masker, dat de draagwijdte der stem vermeerderde. Maar de harp, waarmee hij zich begeleidde, waarop hij vóór-, tusschen- en naspelen tokkelde, kon met zulk een geluid-dragend instrument niet worden toegerust, en toch was zij tot in de uiterste hoeken duidelijk waarneembaar.
De moderne eeuwen kennen zulke acoustische mirakelen niet en toonen er geen verlangen naar. Wanneer een acteur of een zanger zal optreden in een gebouw van eenigszins uitgebreide afmetingen, dan eischt hij van den architect niet eene zoo gunstig mogelijke acoustische dispositie der ruimten, doch hij gaat schreeuwen of brullen. Voor den pianist construeert men de reusachtige concert-vleugels. Men verdubbelt en verdriedubbelt de koren, de orchesten. Men bestrijdt voortdurend 't gevolg eener kwaal, waarvan men de oorzaak niet wil opmerken, noch wil opheffen. Wij hebben in Amsterdam niets dan gebouwen, waar het ‘slecht klinkt’: de stadsschouwburg, de twee zalen van het Paleis, de groote en kleine zaal van het Concertgebouw, de Hollandsche Schouwburg, het Grand Théâtre - alle hebben gebreken, alle elementaire fouten. De ruimte, welke het best geordend kon zijn - het Stadion - is de slechtst gedisponeerde van alle. Men schijnt er daar zelfs niet aan gedacht te hebben, dat de mensch ooren bezit. En ik vrees, dat de hedendaagsche architecten, die zoo ontstellend veel preoccupaties hebben, nog minder aan de wetten der trillingen zullen denken dan hunne voorgangers. Afgaande op al wat men leest van hunne hand, is de acoustiek de geringste hunner zorgen.
Gevuld, gelijk zij den eersten Kerstdag was bij 't optreden van Kathleen Parlow en Ernesto Consolo, of ongevuld, de groote zaal van het Concertgebouw is ongewenscht voor kleine bezettingen als eene viool en eene piano. Niet omdat viool-en-piano tot het genre der ‘kamer-muziek’ behooren, want ‘kamer-muziek’ is een historisch begrip, dat in de dagen toen er geen concert-zalen bestonden, het onderscheid aanduidde tusschen muziek voor de kerk, voor den schouwburg of voor de kamer, en aan het begrip ‘kamer-muziek’ zijn nooit bijzondere stijl-eigenschappen gekoppeld of ontsproten. Maar omdat de viool noch de piano in al hare denkbare gebruiks-aanwendingen geschikt zijn voor de acoustiek dier localiteit met haren tegenstrevenden, weerbarstigen luchtkolom, in welks golvingen zoowel vlugge pianissimi als vlugge fortissimi botsen, verwarren, kruisen en verdoezelen.
Een concertgever doet in deze jaren van zalen-nood echter niet, wat hij 't liefst wenscht. Ik zou echter over den hier onbekenden pianist Ernesto Consolo niets anders durven schrijven, dan dat hij eene buitengewoon ontwikkelde techniek bezit. Over de viool-sonate van Ildebrando Pizzetti, - jong Italiaan, 20 Sept. 1880 geboren te Parma, directeur van het Muzikale Instituut te Florence, die muziek componeerde bij verschillende drama's van Gabriele d'Annunzio - kan men slechts met zekerheid vaststellen, dat zij zeer belangrijke, zeer waardevolle fragmenten bevat. Want te veel fijnere intenties van den pianist gingen verloren of waren oncontroleerbaar, en te veel miniatuurwerk en détail-schoonheden van Pizzetti konden slechts met de grootste inspanning worden geobserveerd.
Het spijt mij nog afzonderlijk, dat miss Parlow pas voor haar ‘afscheid’ van Nederland een programma koos, dat uit een artistieken gezichtshoek werd samengesteld. Er waren sonates van Brahms, Pizzetti (noviteit), Richard Strauss en de violiste zal gemerkt hebben, dat het succes en de belangstelling hier niet gedrukt konden worden door de keuze van kunstwerken. Er was zelfs te veel bijval, want na ieder sonate-deel werd geapplaudisseerd en voor drie sonaten beteekent dit minstens twaalf salvo's.
Ik hoop evenwel, dat Kathleen Parlow en Ernesto Consolo nog gehoord kunnen worden in de kleine zaal. En dat dit stuk de architecten opwekt tot muzikale overwegingen.